Tsjechisch schrijver (Mosovce, Slowakije, 29 Juli 1793 - Wenen 24 Jan. 1852), studeerde o.a. te Jena, werd hervormd predikant te Boedapest en was van 1849 af hoogleraar in de Slavische oudheidkunde te Wenen. De literaire faam van Kollar, die lange tijd enorm was, steunt uitsluitend op zijn verzenbundel Slavy dcera (De dochter van Sla va — titel met dubbele betekenis, daar Slava evenzeer roem als Slavië betekent).
De eerste versie (1821) werd allengs vermeerderd tot een reeks van ca 600 sonnetten, in vijf boeken gegroepeerd en vooral tegen het einde door de Divina Commedia beïnvloed. Dit werk levert een treffend voorbeeld van de nationale geestdrift, die het romantisme in Centraal- en Oost-Europa verwekte. De betekenis van Kollar ligt nl. hierin, dat hij niet alleen de Tsjechen en Slowaken, maar alle Slaven een panslavistisch programma voorhield, dat steunde op de culturele opvattingen van Herder en op de sentimentele tendenzen van het slavophilisme. Kollar werd om deze idee als een groot nationaal dichter begroet. Maar één van zijn tijdgenoten, de essayist Havlicek, verklaarde rustig dat Kollar een „oudheidkundige was in zijn poëzie en een poëet in zijn oudheidkunde”. Het nageslacht staat niet ver van deze mening af.Kollar schreef voorts werken, die kenmerkend zijn voor de geest van het archaeologisch en folkloristisch nationalisme uit de romantische periode, o.a. een verzameling Slowaakse volksliederen en „Verhandelingen over de namen, de oorsprongen en de oudheden van de Slavische natie”.
Bibl.: De verzamelde werken, verschenen in I862-’63 (4 dln), 2de dr. 1868, zijn niet volledig. Van zijn verhandeling „Über die lit. Wechselseitigkeit zu den versch. Stämmen u. Mundarten der slav. Nation (1837) verscheen in 1928 te Praag een herdr. m. inl. v. W. Weingart.
Lit.: J. K. and Literary Panslavism, in: The Slavonic Review VI (i927/28); A. Prazäk, The Slovak Sources of K.’s PanSlavism, ald. (i927/28).