Pools dichter (Sycyna, district Sandomir, 1530 - Lublin 22 Aug. 1584), studeerde humaniora te Koningsbergen en in Italië (Padua), verbleef jarenlang aan het Poolse hof, doch leefde sinds 1570 op zijn landgoed Czarnolas. Hij is met M.
Rej de grondlegger van de Poolse letterkunde. Onder de Poolse adel was hij bijzonder geliefd; zijn psalmvertaling (Psalterz Dawidowy, 1577) bleef tot het einde der 17de eeuw de meest gelezen en in Oost-Europa meest nagevolgde poëzie. Eveneens populair waren zijn Zangen (Piesni), mild-moralistische gedachten van een Pools grondbezitter over de mens en de natuur, van onmiskenbare dichterlijke waarde, en Klaagliederen (Treny, 1580), gewijd aan zijn gestorven dochtertje. In het in opdracht van hetman Zamojski geschreven antieke treurspel De terugzending der Griekse afgezanten (Odprawa poslów greckich, 1578) uit hij zijn patriottische gedachten, in zijn Schertsen (Fraszki, 1584) komt zijn luimige geest tot uiting.Bibl.: J. K., Dziela wszystkie (Voll. Werken, 4 dln, Warschau 1884-1897); Pisma zbiorowe (verzamelde werken), uitg. d. A. Brückner, 2 dln (Warschau 1924). Vertalingen: Poems transl. by D. P. Radin, G. R. Noyes e.a. (Univ. of Calif. 1928); Chants, vert. v. Treny, m. inl. en comm. d. J. Langlade (Paris 1932); Duitse bloemlezing d. Wukadinovic (1937).
Lit.: J. Langlade, Jean K. (Paris 1932); K. Piekarski, Bibliografja dziel J. K. (Krakau 1930).