Nederlands dichter (Amsterdam 7 Mrt 1767- 26 Febr. 1813), volgde zijn vader op in een metselaarszaak, maar toonde van jongs af studielust en belangstelling in letterkunde. Ca 1790 werd hij beschouwd als waardig opvolger van Bilderdijk wegens zijn groot gedicht Socrates, in drie zangen, waarin hij zich typisch voorstander van de Verlichting toont. Zijn levendig vaderlands gevoel, zijn voorgevoel van naderende rampen openbaart zich o.a. in Lijkzang op het graf van Nederland (1795), De Wereldburger (1805); zijn belangstelling voor het toneel blijkt uit zijn op Frans-klassieke leest geschoeid drama Dinomaché (1798).
Toen hij in 1809 en 1810 zijn gedichten verzamelde, stond hij al op het toppunt van zijn roem. Daarin had hij al zijn grote gedicht De Hollandsche Natie aangekondigd, waarin hij het roemrijke volksverleden schilderde, als voorbeeld voor het nageslacht en bemoediging te midden van verdrukking. De censuur besnoeide het gedicht, behield ook daarna, verdenking en besloot hem te arresteren; alleen zijn dood verhinderde zijn gevangenneming.Bibl.: Gedichten (2 dln, 1809-10; 2de dr. in 2 dln, 1816; 3de dr. in 3 dln, 1822-*23); De Hollandsche Natie (1812, 3de dr. met oorspr. lezing 1815, laatste dr. d. A. W. Stellwagen in Klassiek letterk. Pantheon 1883); Nagelaten gedichten (2 dln, 1814-15; 2de dr. in 2 dln 1821; 3de dr. in 1 dl 1823).
Lit.: J. Koopmans, Helmers (De Nieuwe Taalgids, VII, 1913) j J. Haantjes, J. F. H. en de Hollandsche Natie (De Nieuwe Taalgids, 1946); Idem, in: Panor. van de Ned. lett. (1948).