hertog van (Vincennes 30 Nov. 1340 - Parijs 15 Juni 1416), was de derde zoon uit het huwelijk van koning Jan II de Goede van Frankrijk met Bonne van Luxemburg. Hij nam in 1356 deel aan de slag bij Poitiers, waar zijn vader in krijgsgevangenschap geraakte (in 1360 was hij een der gijzelaars voor diens losgeld).
In 1357 ontving hij het graafschap Poitou als apanage, waarbij in 1359 dat van Macon werd gevoegd. Toen in 1360 bij de vrede van Brétigny Poitou aan Eduard III van Engeland moest worden afgestaan, kreeg hij als vergoedingdekroonlandenBerry, tot hertogdom-pairie verheven, en Auvergne, eveneens als hertogdom. In 1373 werd hij hersteld in het bezit van het door Duguesclin en hem zelf heroverde Poitou, hem reeds in 1369 teruggeschonken door zijn broeder, koning Karei V, in ruil voor Maconnais. Door zijn huwelijk (1389) met Jeanne van Boulogne, erfgename van Boulogne en Auvergne (het kleine graafschap om Vic-le-Comte), verwierf hij in 1394 ook deze beide graafschappen. Na de dood van Karei V (1380) liet hij de voogdij over de minderjarige Karei VI en het bewind van het koninkrijk in hoofdzaak over aan zijn broeders Lodewijk van Anjou en Philips de Stoute van Bourgondië, al behield hij een aandeel aan de leiding der buitenlandse politiek. Zelf stelde hij zich tevreden met het gouverneurschap over Guyenne en Languedoc, dat hij financieel tot het uiterste uitbuitte.
Opstanden, die zijn hebzuchtig wanbestuur uitlokte, heeft hij meedogenloos onderdrukt. Toen Karei VI in 1388 persoonlijk de regering in handen had genomen, werd hij als gouverneur geschorst. Hij herkreeg zijn gouvernement toen zijn koninklijke neef in 1392 krankzinnig was geworden en hij te zamen met Philips van Bourgondië het regentschap voerde. Na de moord op Lodewijk van Orleans (1407) sloot hij zich wel in 1410 aan bij de door zijn schoonzoon Bernard van Armagnac geleide anti-Bourgondische partij, doch hij bleef steeds ijveren voor een verzoening met zijn neef Jan zonder Vrees. In 1412 riep hij met de andere leiders der Armagnacs de hulp in van Hendrik IV van Engeland, doch reeds 22 Juli, na in Bourges door de koninklijke en Bourgondische legers te zijn belegerd, zegde hij evenals de anderen het bondgenootschap met de Engelsen op. In zijn laatste jaren heeft hij, hoezeer ook op de achtergrond gedrongen, de belangen van het Huis Valois tegenover Hendrik V trachten te verdedigen.
Hij stierf in 1416 in zijn Hotel de Nesle te Parijs en werd begraven in de door hem gestichte Sainte-Chapelle te Bourges. Daar uit zijn beide huwelijken — met Jeanne van Armagnac (gest. 1387) en met Jeanne van Boulogne (gest. 1422) — geen zoon hem overleefde, kwamen na zijn dood Berry, Auvergne (hertogdom) en Poitou weer aan de Kroon. Boulogne en Auvergne (graafschap) bleven aan zijn weduwe, die ze aan het Huis La Tour bracht. Van zijn dochters uit het eerste huwelijk huwde Bonne (gest. 1435) achtereenvolgens met Amadeus VII van Savoye en met Bernard VII van Armagnac, Marie (gest. 1434) met Lodewijk vanBlois, Philips van Artois en ten slotte in 1400 jmet Jan I, hertog van Bourbon.Jan van Berry, wel de prachtlievendste vorst van zijn tijd, is bekend als maecenas en verzamelaar. De meeste grote kunstenaars van ca 1400 in Frankrijk hebben tot hem in betrekking gestaan. Zijn weelderige verblijven borgen schatten aan kunstwerken en curiositeiten: de paleizen te Bourges, Poitiers en Riom, het Hotel de Nesle te Parijs, het slot Bicêtre buiten de stad (beide tijdens de woelingen van 1411 door de Parijzenaars geplunderd), dat van Concressauld, en vooral het sprookjesachtige kasteel van Mehun-sur-Yèvre (ten W. van Bourges), waarvan Guy de Dammartin de bouwmeester en André Beauneveu van Valenciennes de voornaamste beeldhouwer was. Hier bracht hij een rijke bibliotheek bijeen. Het meest beroemde van de vele voor hem verluchte handschriften is het prachtige getijdenboek met miniaturen van de gebroeders Van Limburg (14081416), dat bekend is als de Trés riches Heures du duc de Berry (Musée Condé te Chantilly). Zijn verzamelingen zijn na zijn overlijden door zijn schuldeisers verkocht en verspreid.
DR A. G. JONGKEES
Lit.: R. Lacour, Le gouvernement de 1’apanage de Jean, duc de B. (Paris 1934); J. Guiffrey, Inventaires de Jean, duc de B. (2 dln, Paris 1894-1896); A. Champeauxen P. Gauchery, Les travaux d’art exécutés pour Jean de France, duc de B. (Paris 1894); P. Durrieu, Chantilly. Les Trés riches Heures de Jean, duc de B. (Paris 1904, 2e éd. 1923).