Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

GIJZELAARS

betekenis & definitie

noemt men personen, die met hun vrijheid of soms zelfs met hun leven moeten instaan voor het nakomen der verplichtingen van anderen, tot wie zij in zekere betrekking staan. Het buiten tijd van oorlog aanbieden en aannemen van gijzelaars als waarborg voor de nakoming van vredesverdragen en andere overeenkomsten was vooral in de Oudheid en de middeleeuwen een veelvuldig voorkomend gebruik.

Groot is het aantal verdragen geweest, waarin werd overeengekomen, dat vorstenzoons, edelen uit het gevolg of andere belangrijke onderdanen voor onbepaalde tijd op een aangewezen plaats binnen het gebied van de wederpartij zouden verblijven, of totdat de door de gijzeling te waarborgen uitvoering van de verdragsbepalingen zou vaststaan. Later geraakte het voor dit doel nemen van gijzelaars in het verkeer tussen de Christelijke staten in onbruik, maar nog bij het vredesverdrag van Aken tussen de Republiek der Verenigde Nederlanden en de koningen van Engeland en Frankrijk (18 Oct. 1748) nam de Engelse koning de verplichting op zich twee aanzienlijke personen naar het hof van Lodewijk XV te zenden als gijzelaars voor het teruggeven aan Frankrijk van de door de Britse wapenen in de afgelopen oorlog veroverde gebieden in Oost- en West-Indië. In de met minder beschaafde volken gesloten verdragen is het gebruik van gijzeling langer gehandhaafd en komt het wellicht ook thans nog voor. Veelal betreft het dan zoons van vorsten of plaatselijke hoofden, aan wier gijzeling dan somtijds de meer elegante vorm wordt gegeven van opvoeding, studie of militaire opleiding in het land, dat hen als gijzelaar ontvangt.In de practijk van de oorlogvoering komt het nemen van gijzelaars uit de burgerbevolking door een vijandelijke bezettingsmacht nog veel voor, ja zelfs in toenemende mate. Het geschiedt dan als voorzorgsmaatregel voor de veiligheid van de bezettingstroepen, als waarborg voor het betalen van een oorlogsschatting of het voldoen van requisities, als middel om een verzetsbeweging van haar leiders te beroven, als maatregel van represaille tegen vijandelijke daden (sabotage) van burgers in het bezette gebied. Over de vraag, of deze practijk volkenrechtelijk geoorloofd is, lopen de meningen uiteen. Indien men gijzeling als geoorloofd beschouwt, dan waren ten minste de volgende eisen voor haar te stellen:

1. zij moet zijn tot waarborg voor de vervulling van een volkenrechtelijk vaststaande verplichting c.q. tot afweer van volkenrechtelijk onrechtmatige daden van de wederpartij;
2. de omvang van hetgeen waarvoor de gijzelaar aansprakelijk is moet nauwkeurig omschreven zijn;
3. zij mag nooit tot doel hebben rechtmatige oorlogsdaden van de wederpartij te verhinderen, noch uitsluitend beogen het eigen oorlogsdoel te dienen.

Het opzettelijk doden of mishandelen van gijzelaars als vergelding voor daden van anderen is volkenrechtelijk niet geoorloofd; het is in strijd met moraal, menselijkheid, beschaving en recht. Zo wordt het gezien door de oudere schrijvers en door de moderne auteurs met uitzondering van de meeste Duitse. Slechts in één geval is enige rechtsgrond voor het doden van gijzelaars aan te voeren, nl. wanneer de wederpartij zelf zich vergrijpt aan onschuldige burgers van haar tegenstander. De wrede maatregel kan dan worden gemotiveerd als represaille om de regering der wederpartij te dwingen de onschuldigen te ontzien. Inmiddels huldigen de practijk en de opvattingen in de leidende militaire en andere kringen van vele landen andere beginselen. Zij zien het doden van gijzelaars als het noodzakelijk complement van de gijzeling.

Geenszins staat nog vast, dat die practijk en opvattingen van gebruik tot gewoonterecht zijn geworden of zullen worden. Een in Febr. 1948 gewezen sententie van het Amerikaanse Militaire Gerechtshof te Neurenberg zou wel in die richting kunnen wijzen. Tegen excessen verzet dit vonnis zich echter en het sprak uit dezen hoofde veroordelingen uit tegen enige Duitse generaals.

Met opzettelijk doden van gijzelaars is niet gelijk te stellen het laten mededelen van hen in gevaren, veroorzaakt door onrechtmatige aanslagen van de wederpartij, bijv. door hen mede te voeren in militaire treinen in het bezette gebied om onwettige aanslagen van de burgerbevolking of aanvallen van vrijschutters te voorkomen. Tijdens de Frans-Duitse oorlog in 1870 paste de Duitse legerleiding deze maatregel toe, daar veelvuldig aanslagen op het spoorwegverkeer werden gedaan door het opbreken van de rails en anderszins. Om aan deze aanslagen een einde te maken werden vooraanstaande burgers uit het bezette gebied op de locomotieven van de militaire treinen aldaar geplaatst. Tijdens Wereldoorlog I heeft Duitsland deze maatregel opnieuw toegepast. Ook andere landen, bijv. Engeland in 1900 tijdens de Boerenoorlog, hebben er gebruik van gemaakt.

De omvang en de wijze van toepassing van gijzeling in bezette gebieden hebben gedurende de laatste oorlogen vormen aangenomen, welke volstrekt in strijd zijn met elke werkelijke rechtsnorm. De door de Duitsers tijdens Wereldoorlog II in Nederland en de andere bezette gebieden toegepaste methoden liggen nog vers in het geheugen.

MR L. V. LEDEBOER

Lit.: R. von Keiler, Der Geisel im modernen Völkerrecht (Forchheim (Obfr.) 1932); C. M. O. van Nispen tot Sevenaer, Ik mag een onschuldige doden! Onze verzetslieden en gijzelaars (Ned. Juristenblad, 1 en 8 Mei 1948); D. van Eek, Het vraagstuk der gijzelaars en der represailles vanuit strafrechtelijk oogpunt bezien (Tijdschrift voor Strafrecht, LVIII (1949), nos 1 en 2).

< >