Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jaïnisme

betekenis & definitie

(Jaïna) is de naam van een godsdienstig-wijsgerige secte in Voor-Indië, die te gelijk met het Boeddhisme in kringen van ksatriya’s (edelen en krijgers) als reactie tegen de suprematie van de Brahmanen ontstond. De stichter, of liever de hervormer, was Vardhamana, bijgenaamd Mahavira, d.i. grote held of Jina, overwinnaar.

Hij was de laatste der 24 Tirthahkaras, de deels mythische, godsdienstige profeten van de Jaïna’s. De heilige boeken der Boeddhisten erkennen hem als een tijdgenoot en mededinger van Boeddha en bestrijden hem als zodanig. De aanhangers van het Jaïnisme vindt men thans vnl. onder de koopmansstand in alle grote steden van Voor-Indië. Men telt er in het geheel (1941) 1 449 286; hun invloed is veeleer te danken aan hun rijkdom en sociale positie dan aan hun aantal. Van Bihar uit verspreidden ze zich vooral in Orissa, Noord- en Centraal-Indië, Gujarat en Dekhan. Door de Brahmaanse contrareformatie verloren zij rond de 12de eeuw hun stuwkracht, zodat zij thans vooral in het W. en de Dravidische districten talrijk zijn.

Sinds het schisma van de 1ste eeuw n. Chr. zijn zij in twee, scherp van elkander gescheiden, secten verdeeld: de Digambara, die volkomen naaktheid als het symbool van de grootste heiligheid beschouwen, ofschoon zij in het dagelijks leven gedwongen zijn van die leer af te wijken, en de Svetambara, die deze stelling niet aankleven, maar in het wit gekleed gaan (de „Witgekleden”). De canon van heilige schriften (Siddhanta) is eerst in het midden van de 5de eeuw n. Chr. vastgesteld. Evenals het Boeddhisme maakt het Jaïnisme er aanspraak op een universele godsdienst te zijn en staat derhalve niet alleen open voor de Ariërs, maar ook voor alle andere mensen. Ook onderscheiden zij monniken en leken.

Het hoogste doel is het Nirvana, d.i. de bevrijding uit de samsara, de kringloop van dood en wedergeboorte. Om tot dit Nirvana te geraken zijn de drie kleinodiën nodig: de ware kennis, het ware geloof en de ware levenswandel. De ware kennis bestaat in de juiste opvatting van het wijsgerig stelsel, dat de wereld ongeschapen en eeuwig is. De zielen hebben een reëel bestaan en zijn in de wereld steeds door onwetendheid met materiële atomen verbonden. De daad (karma), die de ziel aan het lichaam bindt, wordt afgesneden door kastijding (in onderscheiding met het Boeddhisme, dus zelfkastijding). De ziel duurt daarna eeuwig voort.

Het ware geloof is dat aan de heilige boeken en aan de Meester. En ten slotte wortelt de ware levenswandel in de vijf geboden: niets te beschadigen, nooit onwaarheid te spreken, zich niets eigenmachtig toe te eigenen, kuis te leven en zich aan niets met hart en ziel te hechten. Een eigenaardigheid der Jaïna’s vormen de hospitalen voor dieren. Aan het Jaïnisme heeft Voor-Indië vele mooie tempels te danken, zoals de tempels van Abu, Girnar en Satrunjaya. Ook op ander gebied van kunst en wetenschap hebben de Jaïna’s uitgeblonken.Lit.: G. Bühler, On the Indian Sect of the Jainas (1903) ; van het standpunt der Djaïna’s schreef U. D. Barodia, History and Literature of Jainism(Bombay 1909);A.Guérinot,Essai de Bibliographie Jaina (Paris 1906); Idem, La religion Jaina (Paris 1926); H. Jacobi, Jaina Sùtras, Sacred Books of the East, XXII en XLV (Oxford 1884 en 1895); S. J.

Warren, Over de godsdienstige en wijsgerige begrippen der Jainas (Zwolle 1875); H. v. Glasenapp, Der Jainismus (Berlin 1925); W. Schubring, Die Lehre der Jainas (Berlin - Leipzig 1935) ; Amulyacandra Sen, Schools and Sects in Jain Literature (Santiniketan 1941).

< >