(Rotterdam 8 Juni 1829 - Utrecht 1 Nov. 1884), Nederlands rechtsgeleerde, jongste broeder van de Leidse historicus, was van 1859 tot zijn dood hoogleraar in burgerlijk en handelsrecht en burgerlijk procesrecht te Utrecht. Het onderwerp van zijn inaugurele oratie gaf reeds de richting van zijn beoefening der rechtswetenschap aan.
Met M. S. Pols en S. Muller Fzn verwierf hij zich grote verdienste door de uitgave van oude Nederlandse rechtsbronnen.
Hij bezorgde ook een voortreffelijke uitgave van De Nederlandsche wetboeken (Utrecht 1876), die — later bewerkt door zijn zoon mr Thomas Antonie Fruin (Utrecht 24 Mei i86g- Wassenaar 1 Febr. 1945), advocaat en procureur te Rotterdam — nog heden algemeen gebruikt wordt (13de uitg. ’s-Gravenhage 1947).Bibl.: Redevoering over het Nut der Geschiedkundige beoefening van het Fransche Regt voor de wetenschappelijke verklaring onzer Burgerlijke Wetgeving (inaug. rede 1859) (Rotterdam 1860); Het Rechten de Rechtsbedeeling onder de Republiek der Vereen. Nederlanden in: Vaderl. Letteroef. 1867, herdrukt in: Verslagen en Mededeel, d. Vereen, tot Uitg. d. bronnen v. h.
Oude Vaderl. Recht, dl VI; De Anfang en de Slichte Clage umme varende Have naar het oud-Saksische recht, in: Werken uitg. d. de Kon. Acad. v. Wetenschappen (1871); Voorts o.m. uitgave van De oudste rechten der stad Dordrecht en van het baljuwschap van Zuid-Holland (2 dln, 1882).
Lit.: Levensbericht door mr A. A. de Pinto in: Levensber. Maatsch. d. Nederl.
Letterk. 1886, blz. 61-103; H. P. G. Quack, Herinneringen, 2de dr. (1915), blz. 152-154.
