Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Jacaranda

betekenis & definitie

Juss. is een meestal boomvormig geslacht uit de fam. der Bignoniaceeën; het bestaat uit ruim 40 soorten, die voorkomen in Zuid-Amerika, van de Bermuda-Eilanden tot Brazilië. De bomen hebben tegenoverstaande, soms enkelvoudige, doch meestal even- of onevengevinde, dubbelsamengestelde bladeren.

De bloemen zijn groot en staan in eindstandige, trosvormige bloeiwijzen of ontspringen zijdelings uit de voorjarige bladoksels. De kelk is buis- tot klokvormig, de kroon trechter- tot meer klokvormig, iets zygomorph, blauwachtig paars van kleur en van buiten donzig of kaal. Er zijn vijf meeldraden, waarvan er één vaak steriel is. Het vruchtbeginsel is zittend, tweehokkig en bevat vele zaadknoppen. De vrucht is een vaak houtige doosvrucht, die met kleppen openspringt en platgedrukte, vaak gevleugelde zaden bevat. Het hout van enkele dezer soorten, o.a. van J. copaia Don vindt als „gobaia-” of ,, Jassie-hoedoehout” toepassing voor lichte kisten en lucifersdoosjes.

Het komt in Suriname vrij overvloedig en in betrekkelijk zware afmetingen voor, is licht en zacht, geelachtig-wit van kleur, weinig sterk of duurzaam. Het hout van J. mimosaefolia Don, een boom, die in Oost-Afrika met veel succes als straatbeplanting is ingevoerd, staat in Suriname bekend als „kandrahoedoe”; het is matig zwaar en matig hard, eveneens lichtgeel van kleur, vrij sterk, doch niet duurzaam, maar zeer geschikt voor snijwerk en houtsneden. Jacaranda-hout is volgens de tegenwoordige opvattingen niet van het geslacht Jacaranda afkomstig, doch van een Leguminose Dalbergia nigra Fr. Allen (z palissander). De opgave, dat het als kleurhout gebruikte „groen ebbenhout” (vroeger in Engeland voor geelverven gebruikt) van J. ovalifolia R. Br. afkomstig zou zijn, is eveneens onjuist; het komt van een andere Bignoniacee Tecoma leucoxylon.Lit.: Record, Timbers of Tropical America (New Haven 1924), p. 280; Pfeiffer, De houtsoorten van Suriname I (Amsterdam 1926), p. 449-452.

< >