Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Isaac dignus FRANSEN VAN DE PUTTE

betekenis & definitie

Nederlands staatsman (Goes 22 Mrt 1822 ’s-Gravenhage 3 Mrt 1902), nam, hoewel opgeleid voor de marine, in 1838 dienst bij de koopvaardij, die hij in 1849 vaarwel zegde om op te treden als administrateur van de suikerfabriek Pandji op Java. In 1859 naar Nederland teruggekeerd, koos Rotterdam hem in 1862 tot lid van de Tweede Kamer.

Intussen had hij met zijn brochure: Regeling der suikercontracten op Java blijk gegeven van zijn grote kennis van agrarische toestanden op Java (1860). 2 Febr. 1863 volgde Fransen van de Putte Uhlenbeck op als minister van Koloniën in het Kabinet-Thorbecke. Na het aftreden van Thorbecke werd Fransen van de Putte belast met de vorming van een nieuw ministerie, waarin hij de portefeuille van Koloniën behield (10 Febr. 1866). Aanneming van het als compromis bedoelde amendement-Poortman op het „Ontwerp van wet tot vaststelling van de gronden, waarop ondernemingen van landbouw en nijverheid in NederlandsIndië kunnen worden gevestigd” had het aftreden van het ministerie tot gevolg (30 Mei 1866), wijl hierdoor naar Van de Putte’s niet onaanvechtbare mening de grondslag van de door Fransen voorgestelde hervorming was vervallen. Nog geen maand later koos Rotterdam hem andermaal tot lid van de Tweede Kamer. Deze zetel behield Fransen totdat hij 6 Juli 1872 als minister van Koloniën optrad in het door hem en mr G. de Vries Az. gevormde ministerie. Van 18 Dec. 1873-16 Mei 1874 trad hij tevens op als minister van Marine a.i.

Het verwerpen door de Tweede Kamer van een voorstel tot census-verlaging had het aftreden van het gehele ministerie tot gevolg (27 Aug. 1874). Oct. 1874 vaardigde Hoorn hem af naar de Tweede Kamer; in 1880 ging hij over naar de Eerste Kamer, welke zetel hij tot zijn dood bl ef innemen.Fransen van de Putte heeft grote in\ loed uitgeoefend op de ontwikkeling van de Koloniën. Van Hoëvell’s denkbeelden voor een geheel nieuw koloniaal beleid werden door Van de Putte verder ontwikkeld. Vooral tijdens zijn eerste ministerschap heeft hij baanbrekend werk verricht. Indië dankte hem menige maatregel, die een nieuwe periode opende: intrekking van verschillende verplichte cultures op Java, Amboina en Banda, afschaffing van verplichte diensten in de bossen op Java, verbod van het aangaan van contracten met dessahoofden, afschaffing van de straf van rotanslagen, concessie-verlening voor de aanleg en de exploitatie van een spoorweg van Batavia naar Buitenzorg, regeling van de opleiding der Oostindische ambtenaren. De Comptabiliteitswet en de Tarievenwet bereikten het Staatsblad. Zijn Cultuurwet, welke inging tegen het Cultuurstelsel, en die de Javaan vrije arbeid wilde verzekeren, werd verworpen.

Zijn denkbeelden vonden echter toepassing in de latere hervormingen op agrarisch gebied. De tijdens zijn laatste ministerschap uitgebroken Atjèh-oorlog vergde een groot deel van zijn tijd en werkkracht. Ook na zijn aftreden oefende Fransen van de Putte grote invloed uit. Bij K.B. 4 Dec. 1877 werd hij voorzitter van de Staatscommissie, ingesteld om zich te beraden over de beste middelen om de voltooiing van de Nieuwe Waterweg te bespoedigen. Van de Putte als oudzeeman stelde' levendig belang in de arbeid voor het economisch welzijn van Rotterdam en maakte van dit vraagstuk een nauwgezette studie. In de werkzaamheden van het „Institut colonial international” nam hij als voorzitter een werkzaam aandeel.

PROF. DR C. GERRETSON

Lit.: B. H. Pekelharing, Mannen en vrouwen van betekenis in onze dagen (Haarlem 1899); Levensberichten, uitgeg. door de Mij van Ned. Letterkunde (Leiden igo2/’3), pag. 17; W. C. Mees, Man van de Daad. Mr Marten Mees en de opkomst van Rotterdam (Rotterdam 1946).

< >