L. is een tot de fam. der Magnoliaceeën behorend plantengeslacht van 7 soorten, die zowel in het Z. deel van Noord-Amerika als in India, China en Japan voorkomen. Het zijn altijdgroene bomen of struiken, met verspreide, kale, enkelvoudige bladeren zonder steunblaadjes en in de bladoksels aan het eind der takken alleenstaande, één- of tweeslachtige bloemen; deze hebben talrijke, soms in kelk en kroon gescheiden, in kransen van drie staande bloemblaadjes; er zijn talrijke meeldraden en 6-18 vruchtbeginsels in één krans; de vrucht is stervormig doordat de deelvruchtjes op het verhoutende bloemsteeltje blijven samenhangen en daarmee afvallen; elk vruchtje heeft een houtige, bruine wand, springt ten slotte langs de naad open en bevat één glanzend bruin zaadje.
De belangrijkste vormen zijn: I. verum Hook f. (syn. I. anisatum Loureiro) afkomstig uit China; het is een vier tot vijf meter hoge boom, die in zijn vruchten, de steranijs (fructus anisi stellati) een kruiderij levert, die bij de bereiding van anisette gebruikt wordt. Ze bevatten 3-3,5 pct Chinese aetherische steranijsolie, een kleurloze of gelige, sterk lichtbrekende olie, die naar anijs geurt en zoet smaakt; ze heeft een s.g. van 0,99 en bevat ca 85-90 pct anethol (C10H,2O, met sm.pt 21 gr. C.) en dient dan ook voor de bereiding van anethol. I. religiosum Sieb. (syn. I. anisatum L.) wordt in Japan bij de Boeddhistische tempels gekweekt; de schors doet daar als wierook dienst; de vruchten, de zgn. basterd-steranijs, komen wel als vervalsing onder de echte steranijs voor, doch zijn giftig, door een in de vruchtwand voorkomende bitterstof sikimine of shikimine, die bij 185 gr. C. smelt; bovendien bevatten ze het bij 200 gr. gemakkelijk in water oplosbare shikimipikrine; de aetherische olie, die men er uit persen kan, en die als Japanse steranijsolie bekend staat, geurt onaangenaam.DR A. KLEINHOONTE
Lit.: Tschirch, Handb. d. Pharmacognosie II, 2, p. 12051215 (Leipzig 1917); Moeller-Griebel,Mikroskopie der Nahrungs- und Genussmittel aus dem Pflanzenreich, 3. Aufl. (Berlin 1928), p. 211-214.