(Kavala, Macedonië, 1789— Cairo 10 Nov. 1848), zoon, of volgens sommige bronnen aangenomen zoon, van Mehemed Ali, was gedurende de lange regering van zijn vader een van diens beste militaire en administratieve medewerkers. Van 1811-1816 bevestigde hij Mehemed Ali’s gezag in Opper-Egypte, daarna tot 1819 leidde hij in Arabië de algehele onderwerping der Wahhabieten.
Na een missie in de Soedan commandeerde hij in 1824 het Egyptische leger, dat voor de sultan Morea veroverde; deze expeditie eindigde in 1827 met de vernietiging van de Turks-Egyptische vloot in de haven van Navarino. In 1831 begon hij voor zijn vader de verovering van Syrië (1832 inneming van Akka), gevolgd door de veldtocht in Klein-Azië tegen de Turken, die in 833 (3 Mei) door het verdrag van Kutahia beëindigd werd. Daarna bestuurde hij tot 1839 Syrië en het gebied van Adana, alwaar hij een zeer streng regime invoerde en vooral voor de vorming van een nieuw Egyptisch leger uit de landbewoners werkzaam was. Nadat in 1839 opnieuw vijandelijkheden met de Porte waren uitgebroken, versloeg Ibrahim op 24 Juni een Turks leger bij Nezib. Door de hieropvolgende interventie der Mogendheden moest hij Syrië echter ontruimen in 1840, waarna hij zich in Egypte met administratieve aangelegenheden bezighield.Hij was bestemd om zijn vader als onderkoning op te volgen en werd ook in 1848 regent van Egypte, toen de gezondheidstoestand van Mehemed Ali dit nodig maakte. Ibrahim is echter vóór zijn vader overleden. De latere Khedive Ismaïl is een van Ibrahim’s zoons.
Lit.: F. Charles-Roux, L'Egypte de 1801-1882 (1936) (dl VI v. d. Histoire de la Nation égyptienne, publ. sous la dir. de G. Hanotaux).