is de benaming van een soort lichte ruiterij van Hongaarse oorsprong. De herkomst van het woord is onzeker; veelal wordt zij afgeleid van husz, d. i. twintig, omdat ten tijde van de Hongaarse koning Matthias Corvinus elk twintigtal boerderijen een ruiter moest uitrusten.
Aanvankelijk komen zij vnl. in Hongaarse en Oostenrijkse, sedert ca 1700 ook in dienst van andere staten voor, als lichte, ongeregelde ruiterij, die bij voorkeur voor strooptochten e.d. werd gebezigd. In Pruisen nam Frederik Willem I de eerste huzaren in dienst; Frederik de Grote vermeerderde deze tot 80 escadrons, om een tegenwicht te scheppen tegen de talrijke lichte ruiterij der Oostenrijkers en Hongaren. Onder aanvoerders als Ziethen boekten zij grote resultaten; in oefening en tucht werden zij gaandeweg meer gelijk aan de andere korpsen. In Frankrijk komen in 1702 de eerste huzaren voor; in Nederland in 1786. Bij de bevrijding in 1814 werd het regiment Huzaren van Boreel opgericht, welke naam gevoerd wordt door het thans bestaande gemechaniseerde verkenningsregiment. Toen in 1841 de Huzaren van Boreel lansiers werden, waren er tot 1867 geen huzaren in het Nederlandse leger.
In dat jaar echter veranderde koning Willem III de gehele cavalerie in huzaren, nl. 4 regimenten, welke, later gehalveerd, tot 1940 hebben bestaan. Thans bezit Nederland twee regimenten gemechaniseerde cavalerie; te weten de Huzaren van Boreel en het regiment Prins Alexander. Voor de uniform der huzaren z uniform.