Duits vliegtuigbouwer (Rheydt, Westfalen, 3 Febr. 1859 - bij München 3 Febr. 1935), was aanvankelijk geïnteresseerd in de bouw van gasmotoren en verwarmingsapparaten (Junkers & Co., Dessau). In 1897 werd hij hoogleraar aan de Technische Hogeschool te Aken, waar hij met zijn collega Reissner het eerste geheel metalen vliegtuig ontwierp (1907).
Op i Febr. 1910 patenteerde hij de vrijdragende vliegtuigvleugel, iets later de ruw-oliemotor. Gedurende Wereldoorlog I zette Junkers ondanks alle mislukkingen en tegenwerking de bouw van zware metalen vliegtuigen door, welke grote invloed kregen op het luchttransportwezen vóór Wereldoorlog II. Zijn voornaamste transporttypen waren achtereenvolgens: de J. I in 1915 (120 P.K. Mercedes, 170 km/u topsnelheid), de J. II (reeds gedeeltelijk metaal, duralumin en blikijzer).
De volgende typen waren geheel van duralumin. Tussen Junkers en Fokker kwam in 1917 een kortstondige fusie tot stand „op hoog bevel”: de JFA. Op 13 Sept. 1919 brak de J. 13 met acht passagiers het wereldhoogterecord (nieuw record: 6750 m). Tijdens de beperkte vliegtuigproductie na de Vrede van Versailles trachtte Junkers het gehele Europese luchtverkeer in handen te krijgen („Europa Union”, die echter in 1925 failleerde). Uit deze pogingen kwam de Deutsche Lufthansa voort, die vnl. met Junkers vloog. Het bekendste transporttype vóór, tijdens en in sommige landen zelfs na Wereldoorlog II werd toen de JU 52, met drie motoren. Andere transporttypen van de Junkers waren o.m. de G-serie (eveneens driemotorig) en de monoplane, éénmotorige W 33, waarmee Hermann Koehl, von Huenfeld en Fitzmaurice in 1928 voor de eerste maal in westelijke richting over de Atlantische Oceaan vlogen.