van geluid in de atmosfeer, gemeten van de geluidsbron tot het punt waartoe het geluid nog juist doordringt, hangt volstrekt niet alleen van de geluidssterkte af, maar van tal van omstandigheden, gedeeltelijk van meteorologische, gedeeltelijk van physische aard. Iedereen heeft wel opgemerkt, hoe op kalme avonden zelfs zwakke geluiden op grote afstand worden gehoord.
Vooral sinds Wereldoorlog I is men weer meer gaan letten op andere bijzonderheden, vooral bij ontploffingen en andere zware geluiden optredende, wanneer achter een zone, waar niets meer gehoord wordt (stiltezone), weer een tweede gebied van abnormale hoorbaarheid optreedt. In Nederland is dit voor het eerst bij het beleg van Antwerpen in 1914 duidelijk opgemerkt. Een en ander heeft aanleiding gegeven tot een reeks van opzettelijke ontploffingen, teweeggebracht op afgesproken tijden, waarbij tot op grote afstand geluisterd, later ook met gevoelige golfmeters geregistreerd werd, en tegelijkertijd alle omstandigheden in de atmosfeer zorgvuldig werden vastgesteld. De eerste dezer ontploffingen had op 28 Oct. 1922 te Oldebroek plaats, een van de laatste op dezelfde plaats 15 Dec. 1932. Uit de figuur ziet men de gebieden van normale en abnormale hoorbaarheid in het tweede geval. Ook bij de ontploffing op Helgoland van 18 Apr. 1947 heeft men enkele zones van abnormale hoorbaarheid geconstateerd.Het staat thans wel vast, dat de bijzonderheden in de nabijheid van de geluidsbron hoofdzakelijk verklaard worden door de invloed van wind en temperatuurverdeling. Gunstig voor de hoorbaarheid is een wind, in de richting van voortplanting, die met de hoogte toeneemt, of tegengesteld aan die richting, die met de hoogte afneemt — gunstig voor alle richtingen een temperatuur, die met de hoogte toeneemt. Ook terugkaatsing of buiging aan wolkenlagen kan een rol spelen.
Geluid van zware ontploffingen, dat in de gordel van abnormale hoorbaarheid de aarde treft, heeft een grote omweg door de stratosfeer en ozonosfeer afgelegd (zie atmosfeer). Dit geluid is teruggebogen tegen een laag op ca 40 km hoogte, waar in tegenstelling tot de stratosfeer (- 55 gr. C.) een hoge temperatuur heerst (+ 30 gr. C. of meer).