Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

ZEEKOEIEN

betekenis & definitie

(Sirenia) zijn plantenetende zoogdieren, die in hun gedaante veel overeenkomst vertonen met walvissen. Vooral door de vondst van fossielen in het Eoceen en Oligoceen van Egypte is evenwel komen vast te staan, dat zij na verwant zijn aan de olifanten.

Het zijn plompe, trage, vreedzame dieren, waarvan de lichaamsbouw geheel bij het waterleven past. Het lichaam is spoelvormig, met korte, beweeglijke, vinvormige voorste ledematen, waarvan de vingers met platte nagels bedekt zijn. Achterste ledematen ontbreken op een paar rudimentaire bekkenbeenderen na. De staartvin is horizontaal uitgegroeid en wordt bij het zwemmen op en neer bewogen. De stompe kop is door een keelplooi duidelijk afgegrensd tegen de romp. De lippen zijn gespleten; vooral de bovenlip is opgezwollen, steekt over de onderkaak uit en is bezet met tast- en borstelharen. De huid, waaronder zich een speklaag bevindt, is overigens kaal.Zeekoeien hebben horizontale tandwisseling, evenals de olifanten. De voorste kiezen slijten het eerst af, vallen uit en worden van achteren vervangen, tot er van de 5-6 kiezen in elke kaakhelft ten slotte maar één overblijft. Bij de lamantijnen ontbreken de snijtanden; bij de bul van de doejong zijn deze tot twee stoottanden ontwikkeld. Het kauwen geschiedt met hoornplaten op onderkaken en verhemelte. Het darmkanaal is ca 13 X de lichaamslengte; de maag bestaat uit enkele afdelingen. Het voedsel bestaat vnl. uit planten, die onder water afgegraasd worden.

De ogen zijn klein, oorschelpen ontbreken. De boven op de snuit liggende halvemaanvormige neusgaten zijn onder water gesloten. Het dier moet telkens bovenkomen om adem te halen, waarbij het een snuivend geluid maakt. In de oksels bevinden zich twee goed ontwikkelde melkklieren; doordat de dieren zich telkens enigszins uit het water verheffen, is de plaatsing hiervan niet onwaarschijnlijk de oorzaak van het ontstaan van de meerminsagen.

De zeekoeien leven in families, die een los kuddeverband kunnen vormen. De recente soorten worden gejaagd om het smakelijke vlees, de huid en de goede traan, die uit de speklaag gewonnen wordt. In gevangenschap kunnen de zeekoeien wel 30 jaren oud worden.

Tot de familie der Dugongidae behoort de blauwgrijze doejong (Dugong of Halicore dugon), die de zeeën van de Indische archipel, de kust van India, Ceylon, de Perzische Golf, de Rode Zee, Madagascar en de Oostafrikaanse kust tot de Delagoabaai bewoont. Oostelijk komt deze soort tot Formosa en de Philippijnen, NoordAustralië en Nieuw-Guinea. De doejongs uit de Rode Zee en van Australië en Nieuw-Guinea worden wel als afzonderlijke soorten (D. hemprichi en D. australis) onderscheiden. Gevaar voor uitsterven van deze soort is niet denkbeeldig. Het voedsel bestaat uit zeewier. De staartvin is halvemaanvormig uitgesneden.

Het dier kan tot 3 m lang worden. Tot dezelfde familie behoort Steller’s zeekoe (Hydrodamalis stellen), die in 1741 door Vitus Bering en Georg Wilhelm Steller op Beringeiland werd ontdekt. Deze soort, die tot 8 m lang en vermoedelijk tot 20 000 kg zwaar werd, was echter in 1768 reeds uitgeroeid door Russische jagers, die de vreedzame dieren met harpoenen te lijf gingen. (Enkele exemplaren bleven misschien tot 1854 in leven.) Opvallend was de kleine kop en het sterk opgeblazen lichaam van deze soort. Het dier had een tweelobbige staart. Een gebit ontbrak; het kauwen geschiedde met hoornplaten.

Uit de familie der Trichechidae kan men de lamantijn of manati (Trichechus manatus) een enkele keer in Europese dierentuinen zien. Deze donkergrijze soort kan 2-4,5m lang worden. Van de doejong onderscheidt zij zich o.a. door de afgeronde staartvin en slechts zes halswervels. Het dier leeft in ondiepe wateren in de warme delen van de Atlantische Oceaan, van Florida tot Noord-Brazilië, en de Caraïbische Zee. Voor uitroeiing schijnt voorlopig nog geen gevaar te bestaan, ook al wordt het aantal dieren en het aantal vindplaatsen kleiner. Het voedsel bestaat uit zgn. Paragras (Panicum malle). Verwante soorten zijn T. inunguis (die geen nagels heeft) uit het Amazone-gebied, en T. senegalensis, die in de rivieren en meren langs de kust van West-Afrika (van Senegal tot Angola) wordt gevonden.

DR A. SCHEYGROND

Lit.: J.F.Brandt,SymboIae sirenoIogicae(StPetersburg 1846); J. A. Allen, History of North American Pinnipeds (Washington 1880); C. Hartlaub, Beitr. z. Kenntn. d. Manatus-Arten (Zool.

Jahrb., 1, 1886);L. Stejneger, How the Great Northern Sea-Gow became exterminated (Am. Naturist, 21, 1887); A. E. Brehm, Tierleben 12, Säugetiere 3 (Leipzig-Wien 1915); E. Le G.

Troughton, Sea-Gows: the Story of the Dugong (Austr. Mus. Mag. 3, 1928); M. Weber, Die Säugetiere 2 (Jena 1928): G. M. Allen, Extinct and Vanishing Mammals of the Western Hemisphere (Washington 1942).

< >