(Grieks: ἒως, heoos = dageraad en καίνος, kainós = nieuw) noemt men het oudste van de vier tijdvakken, waarin men de tertiaire aardperiode verdeelt. De naam is ontleend aan het feit, dat gedurende dit tijdvak dieren en planten leefden, die reeds enige overeenkomst vertonen met de hedendaagse fauna en flora.
De eocene afzettingen zijn voor het eerst grondig bestudeerd in het bekken rondom Parijs.Reeds in de eerste helft van de vorige eeuw publiceerden de Engelse geoloog Lyell en de Franse palaeontoloog Deshayes een lijst van ca 3000 mariene schelpen, welke men in het Tertiair van het bekken van Parijs gevonden had. Deze werden vergeleken met de ca 5000 schelpen, die men toen uit de Atlantische Oceaan kende. Door een systematische wijze van verzamelen van de fossiele schelpen bleek, dat in het bovenste complex van aardlagen 35-50 pet afkomstig was van dieren, die thans ook nog leven. Men noemde dit het pliocene lagencomplex (pleion = het meeste, kainos = nieuw). Het percentage uit het onderste bedroeg echter slechts 3-4 pct. Hierom noemde men het tijdvak, gedurende hetwelk dit onderste complex lagen ontstond, eoceen = de dageraad van het nieuwe.