is een toestel om een vloeistof uit een hoger gelegen vat in een lager gelegen over te schenken; het bestaat uit een omgebogen buis, waarvan de beide stukken ongelijk van lengte zijn (fig. 1). Nadat de hevel geheel met vloeistof gevuld is, wordt het korte been geplaatst in het vat, waaruit men de vloeistof wil overschenken.
De vloeistof zal zich dan in de richting van het korte been naar het lange bewegen. Beschouwen wij een horizontale vloeistofkolom bij s, dan zal de druk links tegen die kolom gelijk zijn aan de druk van de lucht, verminderd met die van een waterkolom, die tot hoogte b heeft de verticale afstand van s tot de waterspiegel in het vat; de druk rechts gelijk aan die van de buitenlucht, verminderd met die van een waterkolom b', die tot hoogte heeft de verticale afstand van s tot het niveau in het lager geplaatste vat. Derhalve is de druk links groter dan rechts en zal de vloeistof zich in de hevel op bovengenoemde wijze bewegen. Het is ten slotte dezelfde reden, waarom een touwtje, dat over een spijker hangt, er af glijdt, als het ene eind veel langer is dan het andere. Fig. 2 stelt een hevel voor met een afzonderlijke zuigbuis B. Door aan deze te zuigen, kan men de hevel gemakkelijk met vloeistof vullen, zonder gevaar te lopen, de vloeistof in de mond te krijgen, wat vooral bij overhevelen van vergiftige stoffen van belang is.Het vooraf vullen van de hevel is overbodig, als men slechts bij het brengen van de hevel in de vloeistof de lange buis met de vinger afsluit. De spanning der lucht in de buis maakt, dat de vloeistof in de korte buis slechts weinig stijgt. Laat men nu de vinger los, dan zal de vloeistof in deze buis ten gevolge van de hydrostatische druk een zo grote snelheid krijgen, dat de gehele hevel gevuld wordt. Hierbij mag echter het hoogteverschil b van s en het vloeistofniveau niet meer dan een paar cm bedragen. Op dit beginsel berusten de zgn. zelfwerkende hevels.