was een, van de Duitse legerorganisaties nagevolgde benaming en instelling. In Pruisen werd zij ingesteld tijdens de bevrijdingsoorlogen van 1813 en in de legerwetten van 1814 vastgelegd als aanvulling van het leger.
De Nederlandse landweer, ingesteld bij de wet van 24 Juni 1901, was bestemd om de, als legeraanvulling niet meer bruikbare, schutterij te vervangen; haar bestemming werd dan ook in art. 2 aangeduid: als versterking van het leger. Landweerplichtig werden de gedienden der militie, die hun 8 jaar daarbij hadden volbracht, gedurende de nu volgende 7 jaren. In 1914 is de landweer gemobiliseerd en, nagenoeg uitsluitend, voor de bezettingstroepen en voor de grens- en kustwachten bestemd. Met de Dienstplichtwet 1928, kon de landweer vervallen, omdat toen de oudere jaargangen automatisch voor de dienst bij de reserveregimenten en ten slotte bij de aanvullingsreserve werden bestemd.