Ned. godgeleerde (Goeree 31 Mrt 1862-Leiden 18 Aug. 1946), studeerde te Amsterdam theologie en klassieke letteren. Hij was Ned.
Herv. predikant te Woudenberg, Rotterdam en te ’s-Gravenhage. In 1905 werd hij rector der Nederl. Zendingsschool te Rotterdam, in 1907 hoogleraar vanwege de Ned. Herv. Kerk te Leiden voor dogmatiek, Ghr. ethiek en zendingsgeschiedenis, tot zijn emeritaat in 1932. Zijn richting was ethisch, met een neiging tot piëtisme.Bibl.: Het N.T. in de Clementinen, diss.(i887); De Homerica Quaestione quatenus mythologicis Ulustretur, diss. (1891); Simon Petrus (1894); De adventstijd der wereld (2de dr. 1896); Drie eeuwen van strijd (2de dr. 1899); De eeuw der overwinning (1898); John Bunyan (1899); De nieuwe mystiek (2de dr. 1901); De graaf van Zinzendorf (1903); John Wesley (1907); De Prot. zending (1910); Modern of orthodox (1911); Historie, mythe en geloof (1912); Het Prot. (1915); versch. comm. in de serie „Tekst en Uitleg” van het N.T.; Uit mijn leven (1938).