Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Hendrik CONSCIENCE

betekenis & definitie

Vlaams romanschrijver, (Antwerpen 3 Dec. 1812 - Brussel 10 Sept. 1883), bewerker van het Vlaamse renouveau na 1830 in het teken van de romantiek, gold tijdens zijn leven als het geweten van zijn volk en verwierf als auteur een Europese faam. Geboren uit een Franse vader (geb. te Besançon, in 1807 te Antwerpen beland) en een Kempisch meisje (Brecht), beleefde hij in het oude stadsgedeelte een voor Antwerpen typische, zij het ziekelijke, jeugd.

Tot hulponderwijzer aangesteld, onderging hij menige vernedering. Conscience vluchtte in de Belgische Omwenteling als vrijwilliger bij de „légion parisienne Niellon”, want door geboorte was hij Fransman. Tijdens zijn legerdienst, als Belgisch onderdaan, verbleef hij in de Kempen en beleefde er een roerende idylle; hij onderging de bekoring van het landschap en de inwoners, wat blijvend een stempel op zijn literaire carrière zou drukken (cf. R.

Zellweger, Les débuts du roman rustique-, 1836 1850; Paris 1941). Te Dendermonde, bij een carnavalsfuif, vond hij zich tegenover Pr. van Duyse geplaatst en tijdens een verlofperiode ontmoette hij te Antwerpen zijn jeugdvriend, de in het Frans dichtende J. Alfr. de Laet weer, die hem in kennis bracht met Th. van Rijswijck, stichter van de „Olyftak”. Gedemobiliseerd, nam Conscience deel aan het romantische artistenleven te Antwerpen. G.

Wappers, de schilder, die zich in hofkringen bewoog, beschermde hem en slaagde er in hem, nog onder het schrijven van zijn eerste historisch verhaal In 't wonderjaer 1566 (1837, uitgegeven met een hartstochtelijk geschreven pamflet), als klerk bij het provinciebestuur te plaatsen (1 Apr. 1837). Overmoedig geworden publiceerde hij een bundel poëzie en proza Phantazy (1837). De critiek, o.m. van J. B.

David, griefde de hypergevoelige auteur, die, in een verbeten stemming en het ouderlijk huis ontzegd, De Leeuw van Vlaendren of De Slag der Gulden Sporen schreef, een, met behulp van F. H. Mertens (stadsbibliothecaris, te Antwerpen) en O. Delepierre (archivaris te Brugge) zorgvuldig voorbereid historisch fresco, eveneens uitgegeven met een vlammend manifest (1838).

Daarmede is, tussen werk van Jacob van Lennep en mevr. BosboomToussaint in, zij het in nog onvolkomen Nederlands, maar naar het tijdsrecept van W. Scott, het epos van het opkomend flamingantisme voorgoed en met brio geschapen. De laatste proeven verbeterde Conscience ten huize van De Laet.

Beide vrienden stelden zich in révolutionnaire stemming te weer tegen de afstand van Limburg en Luxemburg aan Holland (Febr. 1839 ; Redevoering: Aen het Vlaemsche Volk). Een fiasco volgde. De pogingen om met De Laet een politiek blad te stichten mislukten eveneens. Zijn betrekking bij het Provinciebestuur had Conscience, geërgerd, in Oct. 1838 opgezegd. Ditmaal was het de vlucht in de tuinierderij, maar, ter gelegenheid van de begrafenis van schilder Thijs van Bree sprak Conscience, fel bewogen, toch de rouwhulde in naam van de jonge romantische school uit.

Ondertussen had het actieve leven plaats gemaakt voor het beschouwende, en in het eerste Vlaamse literaire tijdschrift De Noordstar (1840), verscheen het visioen Een pelgrim in de woestyn; invloed van de christen-sociale theorieën van De Lamennais is merkbaar. Conscience huwde Maria Peinen in 1842. In 1843 werden In 't wonderjaer 1566 en De Leeuw van Vlaendren gezuiverd van de eventuele anti-religieuze inslag. Met Hoe men schilder wordt (1843), eenvoudig verhaal van het volkskind, dat het tot gevierd kunstenaar brengt, een sociale revalorisering, en met Wat eene moeder lyden kan (1844), een novelle uit de sociale nood van de tijd ontstaan, maar met filantropische leniging, slaagde Conscience er in, de brede lagen van de massa te beroeren.

Hij kreeg opdracht een Geschiedenis van België te schrijven, en ontwierp, naar het voorbeeld van von Humboldt’s Kosmos, een vulgariserende natuurlijke historie Eenige Bladzyden uit het boek de natuer. Weldra ontpopte de verteller voor jong en oud zich in Avondstonden (1846). Ondertussen was Conscience griffier geworden van de „Académie Royale des Beaux Arts” te Antwerpen, betrekking, die hij, solidair met zijn directeur en vriend G. Wappers, verlaten zou (1853). Immers na 1846, na het Liberale Congres, was reeds een bittere strijd in de Vlaamse gelederen ontbrand.

P. F. van Kerckhoven had Conscience zijn ideologische afvalligheid, hard verweten en terwijl Conscience beproefde een tussen de opkomende partijen staande concentratie te scheppen in de gemeentepolitiek, onderging hij smaad na smaad. Zijn tegenstrevers bleken ook hun afgunst niet te kunnen beteugelen. Jacob van Artevelde (1849) ontstond, waarin de meesterlijke rede van de volkstribuun als voorbeeld kan gelden voor Conscience’s oratorisch talent. In 1851 bereikte de verwarring haar hoogtepunt.

Conscience vluchtte opnieuw, thans de Kempen in, waar hij te Schilde verblijven zal. In deze periode ontstonden of ontstaan De Loteling (1850) (met een roerende inleiding), Baes Gansendonck (een voor de folklore en het spreekwoord onvolprezen mijn (1850) ), Blinde Rosa (1849), Rikketikke-tak (1846), De arme edelman (1851) , alle samen gevoelige taferelen, berekend op de eenvoudige harten, die niet wensen te twijfelen aan de schoonheid van het leven. Wat de auteur, zoals er sedert jaren in de Vlaamse gewesten geen was opgestaan, in zijn natuurlijke verteltrant bereiken kon, bewees het meesterlijke De Grootmoeder, een vertelsel.Door voorgaande titels uit de vruchtbaarste periode zijn de genres aangeduid, waarin Conscience zich best thuis voelde, ’t zij hij met ongemeen naieve aanvoeling de landelijke novelle verkoos, ’t zij…(tekst ontbreekt…

< >