betekent behandeling met zonlicht. Reeds lang heeft de mens instinctief de betekenis van de zon voor zijn ontwikkeling en welzijn aangevoeld.
In het oude Egypte kende men de zonnegod Rē als bron van leven en groei, echter niet als god van genezing. In het Sanskrit vindt men in de Rig Veda (1500 v. Chr.) Savitr, de zonnegod, uitdrukkelijk vermeld als goddelijke geneesheer. Van Perzië uit, waar Mithra ook gezondheid en genezing bracht, verspreidde de zonnecultus zich naar Klein-Azië, Griekenland en het Romeinse rijk (Solaria!). De bronzen tafel bij het standbeeld voor Helios, de Griekse zonnegod te Epidauros, vermeldt diens genezend vermogen. Hier beoefende Hippocrates heliotherapie in een tempel met open galerij op het Z., genoemd naar Aesculapius. Celsus (25 v.
Chr. 50 n. Chr.) beschrijft in zijn De Re Medicina de gunstige werking van zonlicht o.a. op vetzucht, oedeem, epilepsie en buikaandoeningen. In de middeleeuwen werd de heliotherapie verwaarloosd. De 17de en 18de eeuw brachten wetenschappelijke natuurkundige onderzoekingen: Newton, Huygens, Jan Ingenhousz, Herschel en Ritter bestudeerden de algemene physische eigenschappen van het licht en ontdekten als bestanddelen van het zonnespectrum het ultraviolet (U.V.), de zichtbare stralen en het infrarode warmtegedeelte. Op de basis hiervan zag men in het begin van de 19de eeuw een hernieuwde en nu meer rationele belangstelling voor de geneeskundige mogelijkheden van het zonnespectrum in Engeland, Frankrijk, Duitsland en Rusland. Ca 1850 beschreef de beroemde Parijse clinicus Charcot dat erytheem (roodheid van de huid) verwekt kan worden door een gedeelte van het lichtspectrum, dat geen warmte opwekt; daarna (in 1885) beschreef Unna, een Duits huidarts, de pigmentering die hiermee in verband staat. Een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de heliotherapie werd geopend door de Deense onderzoeker Finsen*, Bernard en Rollier.Vaak stelt men ten onrechte de werking van het zonnelicht gelijk met die van het U.V. De samenstelling van het licht op aarde is wisselend en vooral de hoeveelheid en kwaliteit van het U.V. is aan grote schommelingen onderhevig. Het lichtspectrum op aarde wordt bepaald door de wisselende intensiteit van de zonne-energie, de geografische breedtegraad (hoe loodrechter de zon hoe geringer het verlies), de afstand van de zon tot de aarde, de zenithstand van de zon (verschil in jaargetijden en wisseling in de loop van de dag), waterdampen stofgehalte van de atmosfeer en de hoogte (z licht), ’s Middags, als de zon hoog aan de hemel staat, is het gehalte aan U.V. het grootst, in de zomer veel groter dan in de winter, wanneer in de Nederlandse streken het U.V. practisch verdwijnt. De hoogte is zeer belangrijk: onder de gunstigste omstandigheden bereikt 75 pct der zonne-energie een hoogte van 1800 m, slechts 50 pct het zeepeil, daarbij is het verlies aan U.V. naar verhouding het grootst. Het bergklimaat, vooral het constante klimaat met de zuivere atmosfeer zoals we dat in Zwitserland kennen, is daarom gunstig voor de heliotherapie. Men heeft hier bovendien te doen met terugkaatsing door sneeuw en ijs, speciaal van het kortgolvige U.V. (gletscherbrand.)
Bij de bestudering van de heliotherapie heeft men nog met een andere variabele te doen nl. met de verschillende gevoeligheid: naar geslacht (de man gevoeliger dan de vrouw) ; naar de leeftijd (tussen het 20ste en 50ste jaar het gevoeligst); naar teint en haarkleur (blonde mensen met een blanke huid gevoeliger dan donkere met bruin of zwart haar — vooral roodharigen zijn zeer gevoelig); naar bepaalde omstandigheden (vrouwen in het begin van de menstruatie en gedurende de zwangerschap gevoeliger), naar jaargetijden (in de lente en de herfst gevoeliger dan in de rest van het jaar). De heliotherapie omvat meer dan alleen U.V. toediening, waarvan de gegevens ongetwijfeld het best vastgelegd zijn; zij heeft steeds ook te doen met een luchtbad, en factoren als windsnelheid, vochtigheidsgraad en zuiverheid van de atmosfeer bepalen mede het uiteindelijk resultaat.
De duidelijk aanwijsbare veranderingen na een zonnebad zijn wel aan het U.V. te wijten, nl. het erytheem (roodheid van de huid), de pigmentatie die daarop volgt (maar die ook zonder erytheem kan ontstaan) en de huidschilfering. Een duidelijk verband tussen het erytheem en de genezende werking is echter niet bewezen en men moet, zoals dit zo vaak het geval is bij de beoordeling van de invloed van de atmosfeer op het menselijk welzijn, hoofdzakelijk tevreden zijn met de gegevens der ervaring die een duidelijke taal spreken.
De moderne ontwikkeling van de zonlichtbehandeling is begonnen met de ontdekking van Finsen* dat de heliotherapie een gunstige invloed uitoefende op een vorm van huidtuberculose, nl. de lupus; tegenwoordig weten wij dat deze werking, tenminste voor een gedeelte, verklaard wordt door de verandering van een in de huid aanwezige stof tot vitamine D3; dit vitamine, wel is waar in grote dosis toegevoerd, heeft ook een gunstige invloed op deze vorm van huidtuberculose. Bernard en Rollier in Zwitserland richtten daarna in Zwitserland grote sanatoria op, waar zij behalve lupus, andere vormen van huidtuberculose en tuberculose van skelet en gewrichten behandelden, waardoor verminkende operaties vaak niet meer nodig bleken (z been-en gewrichtstuberculose). Ook de sanatoriumverpleging van de longtuberculose met het principe van rust in licht en lucht berust ten dele op de heliotherapie. Het is echter wel bekend, dat bepaalde vormen van longtuberculose verergeren kunnen, vooral door directe zonlichtbestraling, waarbij vermoedelijk vooral de warmtecomponent ongunstig werkt. Een schema van geleidelijke bestraling is daarom noodzakelijk.
Ook op verschillende huidaandoeningen werkt het licht gunstig en ten slotte kennen we uit de ervaring de versterkende invloed van de heliotherapie. Het principe van de openluchtscholen en van de vacantiekolonies berust er op en de heilzame invloed van de sport hangt er nauw mee samen. Het licht kan ook schadelijk werken. Reeds werd gewezen op de gevaren, die soms bij longtuberculose dreigen. Sommige huidziekten verergeren door zonbestraling; de huid kan door bepaalde stoffen overgevoelig worden, ook voor het zichtbare licht; er zijn enkele zeldzame aangeboren afwijkingen, waarbij het licht aanleiding geeft tot ernstige ziektetoestanden. Ten slotte dient ook de heliotherapie met mate en gezond verstand beoefend te worden, vooral bij zuigelingen en kleine kinderen.
DR G. VAN DAM
Lit.: H. Laurens, Medical Physics (1947), pag. 591; I. S. Cutter, Principles and Practice of Physical Therapy, Vol. I, Chapter 1, pag. 84 e.v. (Hagerstown 1946); F. Ellinger, The Biologie Fundamentals of Radiation Therapy (New York 1941); H.
F. Blum, Photodynamic Action and Diseases caused by Light (New York 1941).