Duits oriëntalist (Schandau 21 Febr. 1801 - Leipzig 10 Febr. 1888), studeerde te Leipzig en ging in 1824 naar Parijs, om De Sacy te horen en van de handschriften der koninklijke boekerij gebruik te maken. In 1828 ontving hij een aanstelling aan de school te Dresden.
In 1835 werd hij te Leipzig tot hoogleraar benoemd. Hij was in zijn tijd de beste filologische beoefenaar van het Arabisch in Duitsland. Hij heeft leerlingen gehad, die tot nu toe zijn school voortzetten. Zijn filologische studiën zijn vooral neergelegd in de dikke bundel Kleinere Schriften (3 dln,1I885-’88).Bibl.: uitgaven van Aboelfeda’s Historia ante-islamica (1831), van de commentaar op de Koran door Beidhawi (2 dln, 1846-’48); het vervolg der Arabische uitg. van De Duizend en één Nacht (12 dln, Breslau 1835-’43, dl 1-8 warenuitgeg.d. W. Habicht); van catalogi van Oosterse handschr.in de Kon. Bibl. te Dresden en in de stadsbibl. te Leipzig (1837); Grammatik d. lebenden persischen Sprache (1875). Vele bijdragen voor: Levy, Neuhebr. u. chaldäisches Wörterbuch pb. d. Talmudim u. Midraschim (3 dln, 1875), alsmede voor: Gesenius, Hebr. und chald. Handwörterbuch (8ste en 9de dr., 1878 en 1883).