is een vorm van neerslag bestaande uit ijsknikkers of ijsbrokken welker middellijn 5 mm tot 5 cm of zelfs nog meer kan bedragen. Zij zijn of geheel doorzichtig of samengesteld uit afwisselend heldere en ondoorzichtige lagen, waarbij dan de heldere lagen tenminste 1 mm dik zijn en de ondoorzichtige op sneeuw gelijken. Hagel valt uitsluitend in buien (z bui en onweer) en meestal in het warme gedeelte van het jaar bij onweders (nooit bij temperaturen onder het vriespunt; in de tropen echter ook zelden).
Een tussenvorm tussen (echte) hagel en sneeuw is de „losse hagel”, die men in Nederland vaak ook zonder meer „hagel” noemt. Onder losse hagel verstaat men zowel korrelhagel (kleine, half doorzichtige harde korreltjes van 2-5 mm doorsnee) alsook korrelsneeuw (witte ondoorzichtige korreltjes van 2-5 mm doorsnee, bros en samendrukbaar). Losse hagel, en met name korrelsneeuw, valt vooral in onze noordwesterbuien in het voorjaar.De grootste enkelvoudige hagelsteen, die volgens authentieke gegevens is waargenomen, viel in Spanje (1935) en had een diameter van 15 cm bij een gewicht van 1,5 kg. De grootste hagelstenen, die in Nederland (Aug. 1950) zijn waargenomen, hadden middellijnen van 8-10 cm. Wat de vormen van hagel betreft, vallen er in hoofdzaak vier typen te onderscheiden: bolvormig of plat-ellipsoidaal, pyramideof peervormig, radof perzikvormig, min of meer kristalvormig.
Het bolvormige type schijnt het meest normale te zijn. De hagelsteen heeft dan een duidelijk schaalsgewijze opbouw. Rondom een kern, die wit en ondoorzichtig is en de structuur van korrelsneeuw vertoont, bevindt zich een aantal (soms wel meer dan tien) duidelijk van elkaar te onderscheiden lagen, die dikwijls afwisselend wit (ondoorzichtig) en doorzichtig (glasachtig) zijn. Bij het pyramidevormige type is de onderzijde van zo’n (3-, 4-, 5-zijdige) pyramide bol en wordt er ook hier dikwijls een schaalsgewijze opbouw waargenomen, die dan concentrisch is om de top (het topgedeelte heeft veelal een zelfde korrelsneeuw-achtige structuur als de kern van de stenen van het eerste type). Het is bewezen dat deze vorm onder bepaalde omstandigheden kan ontstaan door het in de lucht stukspringen van bolvormige hagelstenen (ten gevolge van inwendige spanningen, veroorzaakt door bevriezen van kleine opgesloten hoeveelheden water). In andere gevallen, waarbij meer van een kegel- of peervorm gesproken moet worden, kan er „streamlining” (door de luchtstroom langs de vallende hagelsteen) in het spel zijn.
Het radvormige type wekt als vanzelf de indruk van snelle wenteling om een as tijdens de vorming. Het kristalvormige type is zeldzaam.
De groei van een hagelsteen is voor een groot deel te vergelijken met de ijsaanzetting op vliegtuigen. In wolken komen tot ver boven het niveau van 0° C. waterdruppeltjes voor, die dus onderkoeld zijn. Een vallende hagelkorrel of- steen groeit nu vooral door het opvangen van zulke onderkoelde druppeltjes, die zich als ijzellagen op hem vastzetten. In een cumulonimbus komen grote opwaartse luchtsnelheden (tot meer dan 20 m/sec. soms) voor, die maken dat kleinere en zelfs middelgrote hagelstenen gedurende langer of korter tijd belet worden naar beneden te vallen of zelfs omhoog gevoerd worden; komen zij daarna in een minder uitgesproken opwaartse stroom, dan vallen ze, doch vaak gebeurt het dat ze daarna weer door een krachtige opstroom gegrepen worden. Zodoende kunnen ze lange tijd achtereen groeien alvorens definitief onder het 0° C.-niveau te vallen. De gelaagde structuur houdt verband met het enige malen op en neer gegaan zijn van grote hagelstenen: waar de temperatuur van de omgeving (op grotere hoogten) laag genoeg is om alle onderkoelde druppeltjes steeds op staande voet te doen bevriezen of om eventueel zelfs ijskristallen aan de hagelsteen toe te voegen, ontstaat een laag met luchtinsluitseltjes (wit); waar (op geringere hoogten) de luchttemperatuur daartoe niet laag genoeg is of de lucht te veel vloeibaar water bevat, blijft de hagelsteen al groeiende toch nat, daar niet alle opgevangen druppeltjes kunnen bevriezen (bij bevriezen komt warmte vrij!), zodat daar glasachtig ijs gevormd wordt.
De schade, die door hagel aangericht kan worden, is zeer aanzienlijk. Het is niet toevallig, dat in gebieden die geschikt zijn voor wijnbouw veelal tevens de hagel met vrij grote frequentie voorkomt: het is de geografie van het landschap, die daar èn de wijnbouw bevordert èn de convectie, die aanleiding geeft tot onweer en hagelval. Meestal is de door één trekkende bui getroffen strook niet meer dan enige honderden meters, ten hoogste enige kilometers breed, terwijl daarentegen de lengte gemakkelijk tientallen kilometers kan halen.
Men heeft zich wel tegen de bedreiging van de hagel trachten te verdedigen door middel van het hagelschieten. Na Wereldoorlog I heeft men (vooral in Frankrijk) met anti-hagel-raketten gewerkt, terwijl ten slotte in 1937 zelfs in de lucht exploderende vliegtuigbommen zijn toegepast. Hoewel het nut van hagelschieten zeer omstreden is, schijnen de proefnemingen in Frankrijk toch wel te wijzen in de richting van een mogelijk effect op die hagelbuien, die een haard (de sterke opstijgende luchtstroom) van beperkte doorsnee hebben, welke door explosies zodanig zou kunnen worden verstoord, dat de hagel voortijdig in lichtere vorm wordt losgelaten.
DR P. GROEN
Lit.: P. Groen, Over hagel, Hemel en Dampkring 41, 213-219 (1943); W. Trabert, Met. Zeitschr. 16,433 (1899); A. Wegener, Thermodynamik der Atmosphäre (Leipzig 1911); T. E.
W. Schumann, Quarterly Journal of the Roy. Met. Soc. 64, 3 (1938); A. Allix, L’étude de la grêle par avion et le système de défense du Beaujolais, Revue pour l’étude des calamités 2, 89 (1939); N. G.
Gerson, Variation in physical properties and in atmospheric concentration of hail, Buil. Am. Met. Soc. 27, 47 (1946).