(vroeger Getah pertja) is een plantenproduct, dat afkomstig is van sommige soorten van de familie der Sapotaceeën en chemisch sterk verwant is met rubber. Het heeft echter van rubber sterk afwijkende eigenschappen en ook andere toepassingen.
Het is sterk verwant aan balata, aangezien beide stoffen dezelfde gutta koolwaterstof bevatten, doch balata bevat een veel hoger harsgehalte. De toepassingen van gutta percha zijn in hoofdzaak als isolatiemateriaal voor onderzeekabels en voor de covers van golfballen. Voor deze laatste kan echter alleen de witte Tjipetir gutta percha worden gebruikt,Winning.
Ofschoon de eerste monsters gutta percha reeds in 1656 door Tradescant naar Europa waren gebracht, die dit materiaal voor een buigzaam hout aanzag, werden opnieuw monsters naar Europa gezonden in 1843. Deze trokken sterk de aandacht van de gebroeders von Siemens, als isolatiemateriaal voor kabels, speciaal onderzeekabels. In 1847 construeerde Werner von Siemens een machine voor de bekleding van kabels met dit isolatiemateriaal en vanaf dat ogenblik begon de ontwikkeling van het net der onderzeekabels, waarvoor gutta percha een noodzakelijk product bleek. Van toen af deed zich ook een toenemende vraag naar gutta percha voor.
Gutta percha werd aanvankelijk alleen gewonnen als een bosproduct van een aantal soorten van de familie der Sapotaceeën, waarvan de voornaamste zijn de Palaquium en Payena Leerii. Deze wilde gutta percha bomen komen slechts op een beperkt gebied der aarde voor, t.w. in Indonesië, Malakka, Philippijnen en op Nieuw-Guinea. In 1885 vond na enige expedities onder dr Burck, op initiatief van Melchior Treub, directeur van ‘s Lands Plantentuin te Buitenzorg, een proefaanplanting van Palaquium gutta en Payena Leerii plaats te Tjipetir in de Preanger Regentschappen, waaruit na 1900 de gouvernements gutta perchaonderneming „Tjipetir” is voortgekomen, welke in totaal 1300 ha beslaat. Aanvankelijk werden deze bomen getapt, zoals gebruikelijk met rubberbomen, door aansnijden van de bast, doch de opbrengst was tamelijk gering. Reeds in 1885 had Jungfleisch ontdekt, dat ook de bladen van de guttabomen gutta percha bevatten en men is toen ook op „Tjipetir” overgegaan op een winning van het product uit de bladeren. Dit bracht een belangrijke omkeer in de cultuur mede. In plaats van bomen met gladde stam werden nu Palaquiumsoorten gekweekt in heestervorm, waarvan men de bladeren oogstte.
Deze bevatten gemiddeld 8 pct gutta percha op droge stof. De winning heeft nu langs mechanische weg plaats zonder oplosmiddel.
Sinds 1928 wordt ook nog een veel zuiverder gutta percha gewonnen met behulp van oplosmiddelen. Deze zgn. witte Tjipetir gutta percha is ontdaan van zijn natuurlijke antioxydanten en is dus veel minder houdbaar dan de gele gutta percha. De houdbaarheid werd aanvankelijk verbeterd door toevoeging van een antioxydant. Later is men er toe overgegaan om deze witte gutta percha in geëvacueerde blikken te verpakken en te verzenden. Deze witte gutta percha wordt toegepast in de golfbalfabricage voor de vervaardiging van de covers der golfballen. Daarvoor wordt de gutta soms gemengd met rubber en soms met zinkoxyde om de kleur te verbeteren.
Eigenschappen.
De gutta koolwaterstof is na verwant met de rubber koolwaterstof, en is evenals deze een poly-isopreen. Het molecuul is zeer regelmatig en het bevat geen vertakkingen. Gutta percha is dan ook bij kamertemperatuur voor ca 40 pct gekristalliseerd, hetgeen de mechanische eigenschappen verklaart. Bij kamertemperatuur is het product hard als hout, bij hogere temperatuur begint de koolwaterstof te smelten en dan wordt de gutta percha kneedbaar en kan in iedere gewenste vorm worden gebracht, waarvan in de industrie gebruik wordt gemaakt.
Lit.: Eugen Obach, Die Guttapercha (Dresden-Blasewitz 1899); H. R. Braak, Winning, bereiding en eigenschappen van gutta percha (Chem. Weekblad 27, 1930).