Nederlands plantkundige (Voorschoten 28 Dec. 1851 - St-Raphaël 3 Oct. 1910), studeerde en promoveerde te Leiden. In 1880 werd hij directeur van ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg en in 1881 tevens directeur der daar gevestigde landbouwschool.
Hij heeft de botanische tuin te Buitenzorg tot een wereldinstituut gemaakt, waarheen natuuronderzoekers uit alle landen kwamen. Daarvoor stichtte hij het vreemdelingenlaboratorium (nu Treub-laboratorium) en aan de grenzen van het oerwoud op de hellingen van de Gedeh de beroemde bergtuin van Tjibodas met een klein, maar goed ingericht en schitterend gelegen laboratorium. Door zijn werk is ook de natuurwetenschappelijke voorlichting van de landbouw in Indonesië enorm bevorderd en in 1906 werd hij benoemd tot directeur van het op zijn voorstel opgerichte departement van Landbouw in Ned.-Indië. Reeds in 1909 moest hij om gezondheidsredenen al deze betrekkingen neerleggen. Ook heeft hij nog het Buitenzorg-fonds gesticht, dat Nederlandse natuuronderzoekers in staat stelde ’s Lands Plantentuin te bezoeken en daar te werken. Kort na zijn aankomst te Buitenzorg in 1880 gaf hij de in 1876 gestaakte Annales du Jardin Botanique de Buitenzorg weder uit, waarin hij zelf talrijke artikelen schreef, evenals in de andere periodieken van de Plantentuin.Bibl.: Le méristime primitif de la racine dans les monocotylédones (1876); Recherches sur les organes de la végétation du Selaginella Martensii, Spring (1877); ’s Lands Plantentuin te Buitenzorg, 1877-1892 (1892).
Lit.: M. J. Sirks, Ind. Natuuronderzoek (A’dam 1915), p. 195-215 en 270-273 m. portr.; A. A. W. Hubrecht, in: De Gids, 4,1910; K. Goebeljin: Ber.d.Deutsch. Bot. Ges. (1910); F.A.T.G. Went, M. T., in: Mannen en Vrouwen v. beteekenis XLI, 9 (Haarlem 1911); Prof. dr M. T., 1851-1910, redev. v. V. J. Koningsbergen e.a. (A’dam 1950, Kon. Inst. v. d. Tropen).
