Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GRAPHOLOGIE

betekenis & definitie

of schriftkunde wordt bijna steeds gebruikt in de beperkte betekenis van: kennis van het handschrift als uitdrukkingsmiddel van de schrijver en, als keerzijde hiervan, als middel om de schrijver te leren kennen. Hierna wordt graphologie in deze betekenis gebruikt. Hoewel bijv. de kennis van de spierbewegingen, de geschiedenis van het schrift en van papiersoorten en schrijfinstrumenten strikt genomen ook tot de schriftkunde zouden behoren, worden ze in de regel slechts beoefend om haar waarde voor de graphologie als schriftdiagnostiek. Slechts de kennis van de techniek en de technische hulpmiddelen van het schrijven wordt ook buiten de graphologie beoefend, nl. in de schriftexpertise. De schriftexpert beoordeelt, gewoonlijk in opdracht van de rechter, de echtheid van omstreden documenten.

Hij kan tevens grapholoog zijn, maar is het lang niet altijd, er zijn zelfs schriftexperts die afwijzend tegenover de graphologie staan.Dat het mogelijk is de schrijver uit zijn handschrift tot op grote hoogte te leren kennen, komt vnl. doordat het handschrift de neerslag van een beweging is, en voor een veel geringer deel doordat de schrijver al of niet bewust tracht te schrijven zoals hij mooi vindt, resp. flink, of interessant, of vrouwelijk, of artistiek, al naar zijn persoonlijkheidsideaal, zodat hij er dit ideaal in legt.

Het handschrift is de neerslag van een beweging, waarin de uitdrukkingswaarde van de beweging bewaard is gebleven. Daarom kan het geïnterpreteerd, daarom kan de persoonlijkheid er uit teruggelezen worden. Dat juist de schrijfbeweging bijzonder expressief is, kan komen doordat de schrijfhandeling op zichzelf een zeer gedifferentieerde beweging vereist, die de expressie vele kansen biedt, en doordat de beweging sterk geconcentreerd is. De praktische voordelen van het handschrift als diagnostisch materiaal liggen voor de hand: het blijft bestaan nadat de beweging afgelopen is, het onderzoek is niet aan tijd of plaats gebonden, en de onderzoeker blijft beschikken over iets dat het rechtstreekse voortbrengsel van de te onderzoeken persoon is (is dus achteraf niet afhankelijk van zijn herinnering of van aantekeningen, foto’s e.d.,.

De wetenschappelijke graphologie heeft als uitgangspunt de gewone, voor-wetenschappelijke, op ervaring en intuïtie berustende mensenkennis, en van dat uitgangspunt mag ze niet losraken. Dit wordt bestreden door Saudek en zijn school (eveneens, hoewel minder systematisch, door de Nederlander Schrijver), die, uit natuurwetenschappelijke richting komend, volhardend pogen het geesteswetenschappelijk gebied dat de graphologie is met natuurwetenschappelijke methoden te bewerken. Zij streven er naar met statistische methoden de „eigenschappen” van de schrijver objectief vast te stellen en verwerpen het gebruik maken van intuïtieve gegevens als onwetenschappelijk. Het bezwaar van deze werkwijze is, dat het onderzoek een aantal losse „eigenschappen” oplevert, maar dat men nooit een beeld krijgt van de persoon als geheel, die geen mozaïek van onderling verplaatsbare delen is, maar een onverbrekelijk zinvol geheel.

Op het gebied van schrijftechniek en statistisch onderzoek heeft deze school verdienstelijk werk gedaan. De practici die er toe behoren laten vermoedelijk ervaring en intuïtie toch meespreken, zonder het te beseffen.

Een wetenschappelijke graphologie, die er bewust naar streeft de mens als geheel te leren kennen, heeft geen reden om ter wille van haar wetenschappelijke standing de subjectieve factor uit te schakelen. Integendeel, het zou ongerijmd zijn, het subject dat de menselijke persoonlijkheid is te willen vatten met uitsluitend objectieve methoden. De graphologie kan het volkomen verantwoorden, de intuïtie als wetenschappelijk hulpmiddel te laten meespreken. Men zou zelfs kunnen zeggen dat in deze zin beoefende graphologie niet anders is dan gebruik maken van een zorgvuldig geschoolde, met eindeloos geduld verfijnde en verdiepte en door algemeen-psychologische en karakterologische kennis gesteunde intuïtie.

Dit bepaalt de grenzen naar drie zijden. Ten eerste is de graphologie niet, zoals Saudek en de zijnen menen, een tak van natuurwetenschap; ten tweede heeft ze niets te maken hetzij met toverij hetzij met parapsychologie: het is een gewone wetenschappelijke methode, zij het een die een heel bepaalde aanleg vereist; ten derde is ze geen zaak van leken, ook niet van intuïtief begaafde leken, wat betekent dat belangstellende leken en oppervlakkig voorgelichte liefhebbers zich bij het beoordelen van een handschrift — dat is : van een mens — dezelfde reserve dienen op te leggen die de geheel onvoorbereide past.

De graphologie streeft er naar, de menselijke persoonlijkheid als geheel te vatten; dat wil niet zeggen: alles van die persoonlijkheid. Zomin als enige andere onderzoekingsmethode is de graphologie in staat de mens naar alle aspecten en tot in alle details te doen kennen, zelfs niet voor zover dit theoretisch mogelijk zou zijn. Vermoedelijk is haar sterkste kant het handelen en de motieven tot handelen, haar zwakke kanten bekwaamheden en vaardigheden, het gevoelsleven voor zover het niet meer specifiek uit de handelingen spreekt, en in sommige gevallen: het uiterlijk optreden. Bij personen met ernstige psychische conflicten blijken in de regel die conflicten duidelijker dan in hoeverre de schrijver zich in het dagelijks leven weet te beheersen.

Vandaar dat graphologisch onderzoek in het algemeen ongeschikt is als uitsluitende basis bijv. voor personeelsselectie. Ook moet men er rekening mee houden dat de ene mens zich in zijn handschrift vollediger uitdrukt dan de andere, en dat er schrijfmethoden zijn die bij de schrijver die zich er werkelijk aan onderwerpt (dus in de practijk: het jonge schoolkind) de mogelijkheden tot expressie tot een minimum reduceren. Het ergste van de gangbare is het zgn. koordschrift, dat het kind een uitdrukkingsbeeld opdringt dat het zijne niet is, en dat daarom ook uit een oogpunt van psychische hygiëne verwerpelijk is. Overigens zijn handschriften van ongeoefende schrijvers en van jonge schoolkinderen, alsmede de meeste handschriften in blokschrift, wel aanmerkelijk moeilijker te duiden dan ander schrift, evenwel in beginsel volkomen bruikbaar.

Waaruit trekt nu de grapholoog zijn conclusies ? In de eerste en laatste plaats: uit zijn intuïtieve indruk, die in de loop van een veelal uren durende bestudering en onder het nagaan van talloze details verdiept, fijner genuanceerd en in vele gevallen ook gewijzigd wordt. Deze indruk groeit dikwijls uit tot meevoelen en meeleven met de mens die uit het handschrift spreekt. Verder uit letterlijk alles: de druk van de pen op het papier en de veranderingen daarin, de snelheid en vastheid waarmee geschreven is, alle verschillende afmetingen van het schrift, algemene en bijzondere eigenschappen van de verschillende letters, plaatsing van punten en leestekens, de indeling van het blad, evt. verschillen tussen tekst, ondertekening en adressering, en nog veel meer. Deze worden alle in verband met elkaar beschouwd, aan geen enkele schrifteigenschap kan een betekenis toegekend worden dan in verband met enige andere, in laatste instantie in verband met het gehele schrift.

Niets is bij voorbaat onbelangrijk, het kleinste detail kan een vingerwijzing zijn, die de onderzoeker niet negeren kan zonder gevaar in het beeld van de schrijver de accenten onjuist te leggen. Fouten blijven hierbij alleszins mogelijk en komen dagelijks voor; het gevaar hiervoor is groter naarmate de grapholoog over minder of slechter schriftmateriaal beschikt. Deze fouten komen in de regel neer op meer of minder ernstige verschuiving van accenten. Het is aannemelijk dat een volslagen onjuist oordeel bij een bekwaam grapholoog niet vaker voorkomt dan een volslagen onjuiste medische diagnose bij een bekwaam arts.

Tot het in werking treden van de Psychologenwet is de graphologie als beroep in Nederland geheel onbeschermd geweest. Deze toestand heeft aanleiding gegeven tot de werkzaamheid van personen die, zo zij al over de nodige graphologische kennis beschikten, door hun optreden blijk gaven het even nodige sociaal en wetenschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel te missen; anderzijds heeft hij de vele begaafde autodidacten die er onder graphologen zijn, gelegenheid gegeven zich te ontplooien.

De geschiedenis van de graphologie als systematisch beoefende en van geslacht op geslacht overgeleverde wetenschap dateert van de Fransman Michon (1872). die begon eenvoudig het samengaan van bepaalde karaktereigenschappen met bepaalde lettervormen te onderzoeken, en die een buitengewoon knap intuïtief grapholoog geweest moet zijn. Zijn leerling Crépieux-Jamin zag in, dat de afzonderlijke lettervormen („tekens”) van ondergeschikte betekenis zijn. „Om een schriftteken te begrijpen, moet men in het schrift doordringen, zijn geest vatten, zijn leven meeleven.” Helaas tracht Crépieux-Jamin, wiens werken nog steeds herdrukt worden, dit voortreffelijke inzicht in practijk te brengen op de basis van een volslagen verouderde psychologie.

In Duitsland trok het handschrift vervolgens de aandacht van enkele physiologen, die het verband legden tussen schriftverschijnselen en spierwerking. De grote stoot werd hier gegeven door de psycholoog en filosoof Klages, die de verschijnselen in een systeem wist te brengen, dat ondanks het nauwe verband met zijn mensbeschouwing zijn waarde behouden heeft. Latere publicaties zijn niet los van hem te denken. Sindsdien is in Zwitserland belangrijk en goed gefundeerd werk gedaan, in het bijzonder door Pulver.

Tegelijkertijd werkte de reeds genoemde Saudek.

Lit.: J. Crépieux-Jamin, L’écriture et le caractère (Pr. Univ. de Fr., Paris, nde dr. 1947); L. Klages, Handschrift und Charakter (Leipzig 1917), vele malen herdrukt, ook vertaald; J.

Schrijver, Leerboek der Gr. (Amsterdam/Antwerpen, 2de dr. 1948); Minna Becker, Gr. d. Kinderschrift (1926, 3de dr., Hamburg 1949); R. Saudek, Experimentele Gr. (Den Haag 1928); M. Pulver, Symbolik der Hs. (Zürich 1931 en herdr., Ned. vert. ’s-Graveland 1948); Populair: Lundgien, Handsteloch Karakter (Stockholm 1942), Ned. vert.: Hs. en Karakter (’s-Graveland 1947) ; H.

J. Jacoby, Analysis of Handwriting (2de dr., Londen 1948) .