is een gemeente in Overijsel, met op 3918 ha (1949) 2560 inw. (waarvan in 1947: 29 pct Herv., 6 pct Ger., 19 pct Doopsgez., 45 pct zonder gezindte). De bodem bestaat uit laagveen, waarin moerassen en vennen en drie meren (Boven Wyde, Giethoornse Meer en Beulaker-wyde).
Weide- en hooibouw, veehouderij, visvangst, riethandel, zuivelbereiding en hooiperserij en -handel zijn hoofdmiddelen van bestaan.Het dorp Giethoorn, ca I1/2 uur lang, telt ca 1800 inw. en bestaat uit het Noordeinde, de Middenbuurt en het Zuideinde. Vroeger stond er een Franciscaner convent en naar het heet zouden de monniken daarvan het eerst hier turf gestoken hebben. Aangezien huizen en erven op door water gescheiden stukken veenland (op zgn. „kraggen”) zijn gelegen, gaat het meeste verkeer er te water (per „punter”, „bok” en „vlot”). Giethoorn draagt met recht de bijnaam „Hollands Venetië”.
Het is een zeer druk bezocht middelpunt voor het toerisme uit binnenen buitenland. Giethoorn is twee eendenkooien rijk. Van deze is de „Otterskooi” eigendom van de Vereniging tot behoud van Natuurmonumenten, de belangrijkste en tevens de grootste van Europa.
Tot Giethoorn behoren voorts de buurtschap-pen „Dwarsgracht” en „Jonen”.
Giethoorn is ook de zetel van de N.V. Ontginningsmaatschappij „Land van Vollenhove”, die begonnen is met de inpoldering en bemaling van een deel van het veenen plassengebied, dat zich in de kop van Overijsel bevindt. Bouwland neemt thans ca 45 pct, grasland ca 55 pct van de oppervlakte cultuurgrond. De meren, die meer en meer watersportbeoefenaars trekken, beslaan ca 700 ha.
Lit.: J. M. H. Hekman, Historie, bev. folklore en antiquiteiten van G. (Meppel 1926); K.
Dekker, Bijdrage tot de soc. geogr. kennis van het uitgeveende gebied in N.W. Overijsel (Soc. Geogr. Mededelingen, IV) (1942).