Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Giacomo LEOPARDI

betekenis & definitie

Italiaans dichter (Recanati, Marche, 29 Juni 1798-Napels 14 Juni 1837), de grootste lyricus van zijn land sinds de Middeleeuwen, was de ziekelijke, weldra misgroeide telg van adellijke, streng reactionnair gezinde ouders. Zijn jeugd ging weg in de treurige benauwenis van het ouderlijk huis tussen humanistische studiën (met 12 jaar schreef hij Latijnse tractaten en leerde zichzelf Grieks en Hebreeuws, van zijn I4de-i8de jaar dateren zijn wonderlijke geleerde werken) en smachtende geluksdromen, tot hij in 1822 kans zag, zich los te maken.

Ziek naar de ziel, lichamelijk een wrak, woonde hij eerst te Rome, dan te Milaan, Bologna, Florence en Pisa, deels levend van eigen karige middelen, deels van hulp van vrienden. Eén hunner, Antonio Ranieri, uit zijn Florentijnse tijd, nam hem in 1833 mee naar Napels, waar hij tijdens (doch niet aan) de cholera-epidemie van 1837 stierf. Ranieri bezorgde hem met moeite een passend graf in het kerkje van Fuorigrotta bij Napels.In 1818 verschenen Leopardi’s eerste gedichten, twee zangen aan Italië en één op het (eerste) gedenkteken voor Dante, te Florence: verzen vol jonge geestdrift maar ook vol slepende geleerdheid. Weldra bevrijdde hij zich van die laatste fout en nu bereikte hij in zijn lyriek de hoogste vrijheid en doorzichtigheid van vorm en geest. Vooral in zijn tweede periode, van 1826 af, bracht hij in plaats van de classiciserende uitdrukking en stereotiepe strophe een natuurlijke taal en de vrije, uit de inhoud ontbloeide vormgeving van het vers. Naast de antieken heeft vnl. Petrarca hem beïnvloed, beide echter zonder iets van zijn eigen aard te deren. Gelijk hij al vroeg elk confessioneel geloof had verloren, zo verdween ook weldra zijn deelneming met het vaderland en ieder geloof aan geluk of waarde van het leven onder een verwoestende „Weltschmerz”, die hem ten slotte in de ganse natuur slechts één ontzettende samenzwering tegen de mens, speciaal tegen hemzelf, deed zien. Maar deze sombere vertwijfeling deelt zich mede in een merkwaardig zachte, klare en aanminnig getinte lyriek, in een stijl die haast als vervolmaking van die der arcadische elegici uit de 18de eeuw aandoet. Slechts Leopardi, doch geen enkel navolger, was het gegeven, met de geniale diepte van zijn argwaan in alle natuur en mensheid het lijden op te sporen en toch met de innigheid van de mysticus aan die wrede, gekwelde realiteit de stem van zijn hart te verlenen. Zo verlevendigt zich zijn star, grijsaard-achtig denken tot beelden en klanken van waarlijk maagdelijke schoonheid en adel.

In de Paralipomeni della Batracomiomachia bespot hij met bitter, kil sarcasme de Italiaanse vrijheidsstrijd; in zijn prozawerk, met name de Operette morali (morele geschriften) en in de Pensieri beproeft hij een wijsgerige motivering voor het radicaalste pessimisme. Zijn prozakunst is hoogst opmerkelijk, hoewel gehouden in een koude, vleesloze stijl, waaraan men de philologenschool proeft. Zijn brieven (Epistolario), in vertrouwelijker trant, zijn vol natuurlijke charme, buigzaamheid en behendigheid in de weergave van wisselende stemmingen. Elke poging om Leopardi in zijn tijd te „klasseren” is vruchteloos. Hij staat daar als geniale eenling — merkwaardig klassiek van inslag, juist in het hart der romantische woeling.

DR MR H. VAN DEN BERGH

Bibl.: Commentaar op Petrarca (1826). Canti: All’Italia; Sopra il monumento di Dante (1818). Idilli: Alla luna (1819); L’Infinito (id.); La Sera del dl di festa (1820); II sogno (id.); La vita solitaria (1821); Ad Angelo Mai (id.). Canzoni: Per le nozze della sorella Paolina; A un vincitore del pallone; Bruto minore (alle 1821); Ultimo canto di Saffo; Alla primavera; Inno ai Patriarchi (alle 1822); Alla sua Donna (1823). Canti: A Silvia (ode); Le Ricordanze (1829); La quiete dopo la tempesta; II passero solitario; II Sabato del villaggio; Canto notturno di un Pastore errante nell’Asia; La Ginestra (beide laatste zijn lyrische hoogtepunten). Proza: Epistolario; Zibaldone (verzam. losse gedachten uit 18171832); Centundici pensieri; Opere approvate (2 dln, Canti en Prose, uitg. met bemiddeling van Ranieri, Firenze 1845). Beste moderne uitg. van L.’s verzamelde werken: die van F. Moroncini 6 dln, (Bologna 1927-1931); van R. Bacchelli en G. Scarpa (Milano 1935); van Fr. Flora, 4 dln (Milano 1937-40); van A. Donati, nog onvolledig (Bari 1945 vgg.). Uitmuntende bloemlezing uit poëzie en proza, in G. De Robertis, Opere, 3 dln (Milano 1937). Nieuwste uitg. van L.’s gedichten: door L. Russo (Firenze 1945); enz. Vele verzen ook in Ned. vert., o.a. van Alb. Verwey en P. N. van Eyck.

Lit.: F. De Sanctis (Napoli 21920); P. Hazard (Paris 1913); K. Vossler (2i93o); R. Bezzola, Spirito e forma nei canti di L. (Bologna 1930); G. A. Levi (Messina 1931) ; G. Gentile, Poesia e filos. di G. L. (Firenze 1939); G. Ferretti (Bologna 1940); A. Tilgher (Roma 1940). Bibliogr. leopardiana, uitg. d. G. Mazzatinti en M. Menghini, 2 dln (Firenze 1930); C. Benedettucci, Vecchie pagine di bibliografia leopardiana (1938).

< >