Nederlands Gereformeerd godgeleerde (Amsterdam 27 Mei 1854 - 23 Jan. 1929), wiens opvoeding door een vrome Luth. moeder voor zijn religieus leven beslissend was, studeerde theologie te Leiden (propaedeuse) en te Amsterdam; liep ook de colleges der orthodoxe hoogleraren te Utrecht, waar hij in 1879 promoveerde op een dissertatie over Gerard Zerbolt van Zutfen. In dat jaar werd hij door Dr J.
H. Gunning als Ned. Herv. predikant te Schipluiden bevestigd. Aldaar kwam de welsprekende prediker allengs onder invloed van een kring van streng Gereformeerde vrienden.
In 1882 werd hij predikant in Ijlst, in 1884 in Rotterdam, waar hij in 1886 behoorde tot de leiders der Doleantie. In 1890 volgde zijn benoeming tot hoogleraar aan de Vrije universiteit, om ethiek en elenctiek te doceren. Later gaf hij daar als buitengewoon hoogleraar in de philologische faculteit ook colleges in logica, kerkleer, geschiedenis van de philosophie en psychologie.DR R. SCHIPPERS
Bibl.: o.a. Calvinisten in Holland (1887); Van ’s-Heeren Ordinantiën (1907/’08); Gereformeerde Ethiek I, II (1931).
Lit.: Een autobiografie in zijn afscheidscollege, opgenomen in Almanak van het Studentencorps aan de V.U. (1927); Biografie door V. Hepp in Geesink's Geref. Ethiek (1931).