Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 26-08-2022

Bloementeelt

betekenis & definitie

omvat de teelt van die gewassen welke om haar sierwaarde gewaardeerd worden. De beroepsbloemteler verhandelt de planten geheel (potplanten, perkplanten, vaste planten) of gedeelten ervan (snijbloemen).

De sierwaarde ontlenen de planten aan de stengel, bijv. cactus; aan het blad bijv. Sanseviera, varens, crotons, bladbegonia’s; aan de bloem bijv. roos, cyclaam of aan de vrucht bijv. capsicum, lampionplant. Het begrip bloem is in dit verband wel zeer ruim. Soms hebben meerdere delen van de plant sierwaarde. Zo wordt bijv. de clivia gewaardeerd om het blad en de bloem.

De Naamlijst voor Siergewassen, uitgegeven als Mededeling no 21 van de Tuinbouwvoorlichtingsdienst-1940, geeft een (onvolledige) opsomming van 596 namen van de meest voorkomende bloemisterijgewassen en kruidachtige sierplanten voor de tuin.

Omvang van de bloementeelt.

Vrije ontwikkeling van het bloementeelt-bedrijf is niet mogelijk en wordt door de beoefenaren niet gewild in verband met nog steeds heersende afzetmoeilijkheden. Het Bedrijfschap voor Sierteeltproducten erkent als nieuwe bloemkweker slechts hem, die over voldoende theoretische en practische kennis beschikt en de vereiste leeftijd en enig kapitaal heeft.

Volgens de inventarisatie van het Centraal Bureau voor Statistiek bedroeg de oppervlakte aan bloemkwekerijgewassen bij de beroepskwekers in Mei 1946:

I. In de volle grond: seringen: 95 ha, andere trekheesters: 14 ha, chrysanten en dahlia’s voor de bloem: 464 ha, overige bloemkwekerijgewassen: 311 ha; totaal: 884 ha.

II. In kassen: rozen: 66 ha, anjers: 20 ha, overige snijbloemen: 50 ha, potplanten: 42 ha, andere bloemkwekerijgewassen: 43 ha; totaal: 221 ha.

III. In bakken: 33 ha; totaal-generaal 1138 ha.

De laatste jaren voor de oorlog bedroeg de oppervlakte 1200 à 1300 ha. Zij omvat ongeveer 1 pct van de totale tuinbouwoppervlakte, in 1946 te zamen 129,625 ha. Van de 2890 ha tuinbouw onder glas in 1946 neemt de bloementeelt 254 ha of 9 pct voor haar rekening.

De gemiddelde arbeidsbezetting per ha bloementeelt is groter dan bij de andere takken van tuinbouw. Van de 37.000 tuinbouwers zijn er 9000 beoefenaars van de bloementeelt. Hier is echter een aantal bij met een gemengd bedrijf.

Van de voornaamste der vele producten volgen enkele jaarlijkse productiecijfers van voor de oorlog.



Snijbloemen:


afgesneden tulpen 75 millioen

rozen 70 millioen

anjers 50 millioen

lathyrus 40 millioen

seringen 20 millioen

orchideeën 150.000

Totale hoeveelheid snijbloemen ruim 500 millioen stuks.



Potplanten:


Begonia’s 1.800.000

Cyclamen 1.500.000

Primula’s 1.150.000

Pterisvaren 1.250.000

Adiantumvaren 500.000

Hortensia’s 500.000

Azalea’s 500.000

Totaal aantal potplanten ruim 10 millioen.



Perkplanten
:

Pelargonium (geranium) 4.000.000

knolbegonia 750.000

Begonia semperflores 2.000.000

Totale hoeveelheid perk- en boorderplanten 10 à 15 millioen.

Van 1930-1940 beliep de afzet over de veilingen van 6 tot 9 millioen gulden. In 1946 en 1947 was deze gestegen tot ruim 34 mill. gulden. Bij deze stijging valt op te merken dat ook de productiekosten zeer sterk gestegen zijn en dat de uitkomsten voor de oorlog voor vele bedrijven te laag waren voor een behoorlijk bestaan.

In de gezamenlijke bloemenwinkels bedroeg de omzet in 1947 volgens insiders 140 mill. gulden. De omzet is in de wintermaanden het belangrijkst.

Wijzen van bloementeelt.

De bloementeelt vindt plaats òf onder glas òf buiten. Verschillende sierplanten worden onder glas opgekweekt om later buiten uit te zetten, bijv. geraniums, chrysanten, Salvia, Lobelia, afrikanen enz. Andere gewassen worden buiten geteeld en onder glas tot bloei gebracht, bijv. seringen, Prunus, sneeuwbal. Andere planten worden onder glas overwinterd. Het telen onder glas bij hoger temperatuur dient dan om het gewas te vervroegen. Dit noemt men forceren of trekken. Zo kunnen seringen reeds in Nov. bloeien en tulpen begin Dec. Omgekeerd worden Lelietjes van Dalen wel in koelhuizen in haar groei geremd om ze op een later tijdstip te hebben, terwijl Lilium longiflorum door koeling het gehele jaar door geleverd kan worden.

Het glas wordt naar vorm verdeeld in platglas (bakken en zgn. ramenhokken) en in staand glas (kassen en warenhuizen). Naar de verwarming spreekt men over verwarmde- of stookkassen en onverwarmde. Onder koude kas verstaat de bloemist dikwijls een verwarmde kas met een temperatuur van 45 tot 50 gr. F., een gematigde kas 55-65 gr. F. en warme kas 65 gr. F. en hoger.



Indeling der bloemgewassen.

Het meest gebruikelijk is de indeling:

1. in snijbloemen, waarvan de afgesneden bloemen verkocht worden, zoals rozen, seringen en vele andere;
2. in potplanten welke in haar geheel in pot afgeleverd worden, zoals Cyclamen, Pelargonium, Begonia’s, Primula’s enz. en
3. in bakplanten of kluitplanten, welke met meerdere te zamen in een bak worden afgeleverd, zoals violieren, Primula veris, Arabis en andere perkplanten.

Toch is deze indeling niet scherp. Orchideeën worden geteeld in potten, maar de bloemen worden afgesneden verkocht.

De potplanten worden o.a. weer verdeeld in bloemplanten, bladplanten, cactussen en vetplanten.

Centra.

De bloementeelt treft men in alle provincies van Nederland aan. Men kan daarbij specifieke centra en verspreid liggende bedrijven onderscheiden. Noord- en Zuid-Holland hebben verreweg de meeste bloementeelt (874 ha van de 1138 ha; d.i. 77 pct); Zuid-Holland: 456 ha; Noord-Holland: 418 ha (1946). Voor Wereldoorlog II was dit juist omgekeerd. Dit wijst op een geleidelijke verplaatsing. Van de bloementeelt onder glas vindt ongeveer 90 pct plaats in Noord- en Zuid-Holland en wel 50 pct in het centrum Aalsmeer.

De speciale bloementeeltcentra zijn:

1. Aalsmeer. Dit is het grootste centrum. Het omvat de gemeente Aalsmeer met de aanliggende gedeelten van de gemeenten Haarlemmermeer, Nieuwer-Amstel en Uithoorn. De voornaamste gewassen zijn rozen, anjers, seringen, snijgroen, Begonia’s, Cyclamen, Primula, varens, Azalea’s, lathyrus, chrysanten, fresia’s, e.a. Het centrum is ontstaan onder invloed van de bloemenvragende stad Amsterdam. De ligging nabij de Westeinderplas maakt het klimaat milder. In het centrum onderscheidt men twee gedeelten. Op het hoge gedeelte met veengrond heeft men vooral de seringenteelt en de potplantenbedrijven. In het lage gedeelte, de poldergrond met klei, worden meer de snijbloemen zoals rozen en anjers geteeld. De vestiging van potplantenbedrijven neemt gestadig toe. De twee veilingen zijn opgericht in 1911 en 1912. Zij zijn de grootste van Nederland en wereldberoemd. Verschillende kwekers exporteren zelfstandig hun bloemen.
2. Rijnsburg. Omvat de gemeenten Rijnsburg, Oegstgeest, Katwijk, Noordwijk en Valkenburg. Het bevat ongeveer 15 pct van de totale bloemenproductie. Dit centrum ligt op de oude rivierklei. Aanvankelijk teelde men slechts snijbloemen van eenjarige, tweejarige en vaste planten, zoals Godetia, Clarkia, margriet, Phlox, Centaurea. Later zijn de bol- en knolgewassen er bij genomen. Het trekken (forceren) van de tulpen is hier ’t eerst toegepast en wordt nog veel uitgeoefend. Naast tulpen worden nu ook hyacinten, narcissen, irissen en gladiolen getrokken.
3. Westland, omvattende de gemeenten Loosduinen, Wateringen, Monster, Naaldwijk, De Lier, ’s-Gravenzande. Het centrum ligt op geestgrond en levert eveneens ongeveer 15 pct van de totale bloemenproductie. Het centrum heeft zich pas na 1925 ontwikkeld, aanvankelijk als nateelt en als wisselteelt van groenten. De voornaamste gewassen zijn chrysanten, fresia’s, Lathyrus, anjers, snijgroen, tulpen, narcissen en irissen.

Kleinere centra, omvattend ieder 2 tot 5 pct van de totale productie, zijn:

4. De Venen (Roelofarendsveen, Ter Aar, Vinkeveen) met als voornaamste gewassen trektulpen, narcissen en chrysanten.
5. Kennemerland (Beverwijk, Heemskerk, Assendelft, Uitgeest, Akersloot) met als voornaamste gewassen van onder het glas trekbolgewassen: chrysanten, lelies, anemonen en ranonkels en van de volle grond gladiolen, Tritonia’s, lelies e.a., het zgn. „bijgoed”.
6. Berkel-Rodenrijs met veel vollegronds snijbloemen en rozen onder glas.
7. Lent en Nijmegen met veel goedkope potplanten in bakken, zoals Pelargonium, Fuchsia, Cineraria’s, Begonia semperflorens, Salvia, Lobelia enz. en kleine varentjes.
8. Boskoop met sierheesters in pot welke in het voorjaar onder glas getrokken worden, zoals Azalea, Rhododendron, Cytisus, Deutzia; verder als snijbloemen, polyantharozen en Clematis.

Daarnaast zijn nog als kleinere centra te noemen de omgeving van Utrecht, ’t Gooi, Alphen, Eelde, de omgeving van Groningen, van Gouda, van Leeuwarden en van Meppel.

In Enkhuizen is de teelt van bloemzaden van grote betekenis, bijv. van Antirrhinum majus (leeuwenbek), Viola tricolor maxima, Tagetes, Delphinium en Begonia semperflorens.