Frans schilder (Vicsur-Seille, Lotharingen, 19 Mrt 1593 - Lunéville 30 Jan. 1652), heeft blijkbaar in Italië de clair obscur-schildering van Caravaggio leren kennen en hij heeft diens stijl op zijn eigen, zeer persoonlijke wijze omgezet. In 1646 blijkt hij „peintre ordinaire du Roy” te zijn.
Aan koning Lodewijk XIII schonk La Tour ca 1633 een Bewening van de H. Sebastiaan; aan hertog Karel IV van Lotharingen een stuk met hetzelfde onderwerp. La Tour werd na zijn dood volkomen vergeten. Op de tentoonstelling „Les peintres de la réalité” (Parijs 1934) werd hij opnieuw „ontdekt”; dit was een der grootste verrassingen in de kunstgeschiedenis van de laatste halve eeuw. Sedertdien rekent men La Tour terecht tot de zeer grote meesters der schilderkunst. Hij schilderde genre-taferelen en scènes uit Bijbel en heiligen-legenden bij kaars- of fakkellicht, altijd met slechts enkele figuren. Zijn stille, grote gestalten komen met eenvoudige, gesloten contouren uit de duisternis naar voren. Door de kleur zijn zij in enkele grote vlakken gemodeleerd.Lit.: G. Sterling, Getal. de l’Exp. Les peintres de la réalité (Paris 1934) ; P. Jamot, G. de la T. (Paris 1942, herdr. 1948) ; F. G. Pariset, De la T. (Paris 1949) ; S. M. M. Furness, G. de La Tour of Lorraine (London 1949); V. Bloch, G. de la T., een beschouwing van zijn werk voorafgegaan door een catalogus van zijn oeuvre (Amsterdam 1950).