grondlegger van de onafhankelijkheid der Verenigde Staten van Noord-Amerika (Bridges Creek, Virg., 22 Febr. 1732 - Mount Vernon 14 Dec. 1799), was de afstammeling van een rijk plantersgeslacht.
Hij wijdde zich met grote zorg aan zijn bezittingen en bezat in 1757 4000 acres land en zeer veel slaven. In 1753 ging hij naar de Fransen in fort Leboeuf, die van daar uit de Ohio sterk bedreigden. De zending leidde niet tot een resultaat en onder leiding van Washington werd in 1754 een expeditie uitgezonden, die de Fransen een eindweegs terugdreef. Hierbij onderscheidde hij zich door zijn moed en kalm overleg. Uit ontevredenheid over de minachtende behandeling van de militie door de Engelsen verliet hij de dienst, maar reeds in 1755 trok hij weer als vrijwilliger bij de expeditie van generaal Braddock op tegen de Fransen bij fort Duquesne. Toen Braddock een nederlaag leed, redde Washington de expeditie en werd daarop benoemd tot bevelhebber van de militie in de kolonie Virginia (1757).
Na de verovering van het fort Duquesne nam hij ontslag en werd lid van de Wetgevende Vergadering van Virginia (1758). Rustig leefde hij op Mount Vernon aan de Potomac als planter, totdat zijn medeburgers hem afvaardigden naar het nationaal congres van de verenigde koloniën, dat 14 Sept. 1774 te Philadelphia bijeen kwam. Reeds had hij zich verklaard voor een handelsoorlog met Engeland, zodra het conflict met het moederland was uitgebroken; desnoods zou men naar de wapens grijpen. Hij bood nu, op eigen kosten, een leger van 1000 man aan, om Boston te steunen, werd bevelhebber van de Virginia-vrijwilligers en 15 Juni 1775 opperbevelhebber van het koloniale leger.
Zijn eerste taak was het leger te disciplineren, wat hem ontzettend veel moeite kostte. Zijn eerste succes behaalde hij 17 Mrt 1776, toen hij generaal Howe dwong Boston te ontruimen. Toen de vijand New York bezette, trok Washington, na een reeks van ongelukkige gevechten, zich terug in het noordelijk gebergte. Op zijn aandringen besloot het congres het leger uit te breiden tot ruim 100 bataljons. Nu trok hij over de Delaware, overrompelde de Engelsen 26 Dec. bij Trenton en versloeg hen 3 Jan. 1777 bij Princetown. 11 Sept. daarentegen leed hij aan de Brandywine-rivier en 3 Oct. bij Germantown de nederlaag, zodat hij naar de onbewoonde streken van Valley Forge moest trekken. Het verbond met Frankrijk stelde hem weer in staat om aanvallend te werk te gaan. Versterkt met 6000 Fransen onder Rochambeau dwong hij door een meesterlijke tactiek op 21 Oct. 1781 het Engelse leger onder Cornwallis te Yorktown tot capitulatie, waarop in Nov. 1782 de voorlopige vrede tot stand kwam.
Nadat de Engelsen New York ontruimd hadden, legde hij zijn gezag neder in handen van het Congres (23 Dec. 1783) en keerde als planter terug naar Mount Vernon, dat ernstig in de oorlog geleden had en nu door hem hersteld en belangrijk uitgebreid werd.
In Mei 1787 werd hij door Virginia naar de vergadering van alle staten te Philadelphia afgevaardigd. Vervolgens werd hij in 1789 eenstemmig tot president van de nieuwe bondsregering benoemd. Te midden van de strijd van de partijen, die de Unie met de ondergang bedreigde, zocht hij de eenheid en nam daarom de leiders der beide partijen, Jefferson en Hamilton, in zijn ministerie op.
Met hen regelde hij de staatsschuld, het landsbestuur en de verdediging en legde hij de grondslagen voor het grootse kanalen- en wegenstelsel van de Unie. Met betrekking tot het buitenland nam hij een stipte onzijdigheid in acht en herstelde daardoor het handelsverkeer met Engeland.
Slechts op dringend verzoek van velen aanvaardde hij in 1793 een herkiezing. Hij omringde zich door een deftig republikeins hof te Philadelphia en hield zelfs zijn vroegere strijdmakkers enigszins op een afstand.
In 1797 trok hij zich weer terug op Mount Vernon, een nieuwe opdracht van het presidentschap van de hand wijzend. Toen echter in 1798 een oorlog met Frankrijk dreigde, haalde president Adams hem over, zich wederom met het opperbevel te belasten. In weerwil van zijn 66-jarige leeftijd nam hij de organisatie van een nieuw leger en de aanleg van de nodige verdedigingswerken met kracht ter hand.
De opvattingen omtrent de persoonlijkheid van Washington en omtrent zijn betekenis voor de geschiedenis der V.S. hebben zich in de loop des tijds nogal eens gewijzigd. Toen na zijn dood de scherpe critiek, waaraan hij vooral tijdens zijn tweede ambtsperiode had blootgestaan, was gaan zwijgen, richtte de historische wetenschap een Washingtonbeeld op, waarbij hij als staatsman en militair mateloos werd verheerlijkt; men deinsde er bijv. niet voor terug, passages uit zijn briefwisseling te vervalsen of de gangbare biografieën in nieuwe drukken met sympathieke, maar alleen op fantasie berustende trekjes aan te vullen, welke de voorstelling van de ridder zonder vrees of blaam steun moesten verlenen. In de jaren twintig van deze eeuw verviel men, onder invloed van toen opgekomen critische stromingen in de geschiedwetenschap, in een ander uiterste, waarbij men vooral licht liet vallen op zijn tekortkomingen en niet zelden de nadruk legde op klein-menselijke, ja. pijnlijke details uit zijn persoonlijk leven Ook hierop is een reactie gevolgd: rustiger overweging doet beseffen dat de hoge plaats die Washington in de harten van tijdgenoot en nakomeling heeft ingenomen niet te rijmen is met de voorstellng die men ons in deze „ontmaskering" wil aanpraten; men is geneigd veel van zijn inderdaad onloochenbare tekortkomingen te zien tegen de achtergrond van de buitengewoon moeilijke omstandigheden en te erkennen, dat hij zich meermalen een persoonlijkheid van grote morele kracht, van rechtschapenheid goede wil en toewijding aan de publieke zaak heeft getoond.
Lit.: W. G. Ford, Washington^ Writings (14 din, New York 1889-1893); W. S. Baker, Bibliotheca Washingtoniana (Philadelphia 1889); J. D.
Richardson, Messages and Papers of the Presidents (1896); Custis, Recollections and Private Memoirs of W. (1860); Fitzpatrick, The Diaries of G. W. 1748-1799 (1925); P. Leland, W. Farmer (1915); Prussing, The Estate of G. W. (1927); W. E.
Woodward, G. W.: The Image and the Man (1926); G. W., Basic Writings of .... (1948); D. S. Freeman, G. W. (5 dln, 1948-1952); F.
R. Bellamy, The Private Life of G. W. (1951); C. P. Nett els, G. W. and American Independence (1951) W.
A. Bryan, G. W. in American Literature, 1775-1865 (New York 1952).