Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GENUS

betekenis & definitie

of geslacht, betekent in de logica een van de vijf praedicabilia (categoremen, wijzen van zegbaarheid). Deze zijn genus, species, differentia specifica, attributum, accidens: geslacht, soort, soortelijk onderscheid, wezenseigenschap, bijkomstige eigenschap.

Reeds in de Oudheid heeft Porphyrius, een neoplatoons filosoof, 305 n. Chr., in zijn Isagoge de praedicabilia in een schema verduidelijkt aan het zelfstandigheidsbegrip. Deze indeling, die als arbor porphyriana (de Boom van Porphyrius) in de klassieke logica bekend staat, begint met het genus supremum (hoogste geslacht) nl. de zelfstandigheid, die door achtereenvolgende soortverschillen nader bepaald wordt tot genera intermedia (tussengeslachten) : lichaam en organisme, totdat men komt tot het genus proximum (het naaste geslacht) : dierlijk wezen. Dit wordt door het soortelijk onderscheid „redelijk” bepaald tot de soort in de meest strikte zin (species specialissima) : mens, aangezien ze nog slechts individuen bevat.

Een wezenseigenschap daarvan is de zgn. risibilitas, het vermogen om te lachen, omdat dit vermogen voortvloeit uit de redelijke natuur van de mens. Een bijkomstige eigenschap, d.w.z. een eigenschap, die met behoud van het wezen der dingen aan- of afwezig kan zijn, is bijv. gezond. De bijkomstige eigenschappen kunnen nog van blijvende of voorbijgaande aard zijn. Terwijl men in de Oudheid veelal van mening was met zulke begripsbepalingen het wezen der dingen volledig te definiëren, legden middeleeuwers als St Thomas van Aquino reeds de nadruk op de moeilijkheid, ja de onmogelijkheid om tot een volledige wezensdefinitie der stoffelijke dingen te geraken.

De classificatie bijv. van planten en dieren volgens geslachten en soorten zijn dan ook geen wezensdefinities in wijsgerige zin.PROF. DR E. J. E.

HÜFFER S.J.

Lit.: I. J. M. van den Berg, Logica I (1946).

< >