Onder de naam geneeskruiden verenigt men alle als geneesmiddel gebruikte planten en plantendelen, die óf als zodanig, óf na een min of meer diepgaande bewerking als geneesmiddel toepassing vinden. Het geneeskruid is, vooral in de officiële geneeskunde, in toenemende mate verdrongen door chemisch enkelvoudige stoffen, die als geneesmiddel worden gebruikt.
Er is echter onder de plantaardige geneesmiddelen een aantal, dat onmisbaar gebleken is. Geneesmiddelen als vingerhoedskruid, moederkoorn, braakwortel, kinabast, belladonna e.a. zijn óf als zodanig, óf door de bestanddelen, die er uit worden bereid, als geneesmiddel van de grootste betekenis. Daarnaast is er een aantal kruiden, dat als geneesmiddel, vooral ook in de volksgeneeskunst, grote waardering vindt. Dikwijls is gebleken, dat onder deze volksgeneesmiddelen zeer goed werkende medicamenten voorkomen, zodat de studie der geneeskruiden nog steeds de aandacht vraagt.
Het vingerhoedskruid (Digitalis) werd oorspronkelijk ook als volksgeneesmiddel tegen waterzucht gebruikt en is thans nog een zeer gewaardeerd middel bij hartaandoeningen. In vroeger dagen bestond de geneesmiddelschat, naast enkele minerale en dierlijke producten, zo goed als uitsluitend uit plantaardige geneesmiddelen en veel van het tegenwoordig gebruik van geneeskruiden grijpt terug op vroegere ervaringen. Het standaardwerk uit de Oudheid is dat van de Griekse arts Pedanios Dioskorides (ca 50 n. Chr.); zijn De materia medica is de grondslag voor het merendeel van de latere kruidenboeken geweest; als voornaamste schrijvers mogen worden genoemd Hieronymus Bock en Leonhart Fuchs.
Voor Nederland zijn de verschillende uitgaven van het Kruidenboek van Rembertus Dodonaeus de boeken geweest, waaruit men lange tijd alles, wat op de eigenschappen en toepassing van geneeskruiden betrekking had, putte. Toenemende kennis van de werkzame bestanddelen der kruiden en systematisch pharmacologisch onderzoek zijn de oorzaak geweest, dat tal van de vroeger gebruikte planten in onbruik zijn geraakt. Naast inlandse planten wordt echter ook een groot aantal exotische planten als geneesmiddel toegepast. In Nederland zijn dit vnl. geneeskruiden uit Indonesië.
Een goed overzicht van de tegenwoordig gebruikte geneeskruiden geeft het voor Nederland door W. H. de Wette bewerkte Kruidenboek van A. P. Dinand.
Voor Indonesische geneesmiddelen geldt het in 1882 verschenen werk van C. L. van der Burg, De Geneesheer in Nederlandsch Indië; een populair overzicht van Indische geneesmiddelen geeft mevrouw J. Kloppenburg-Versteegh in Wenken en raadgevingen betr. het gebruik van Indische Planten en haar geneeskracht. Een uitvoerig literatuuroverzicht vindt men in de dissertatie van P. Sorgdrager, Enkele Indische geneesmiddelen (Utrecht 1947).
Voor beschrijving der geneeskruiden zij verwezen naar de afzonderlijke artikelen.De belangstelling in geneeskruiden komt hierdoor tot uiting, dat in nagenoeg alle landen van Europa verenigingen zijn opgericht ter bevordering der cultuur van geneeskruiden.
Geneeskruidtuinen dienen
1. voor de geneeskunde;
2. voor het onderwijs aan apothekers en doktoren;
3. ter bevordering van de wetenschap.
In vroegere tijden waren vnl. de eerste twee punten redenen tot het aanleggen van geneeskruidtuinen, in de meeste gevallen bestaande uit rechthoekige bedden door smalle paden gescheiden, in het begin hoofdzakelijk in de buurt van de kloosters. De eerste vermelding hiervan betreft de geneeskruidentuin in het klooster van St Gallen uit de 9de eeuw, waarin o.a. salie, venkel, rosmarijn en pepermunt werden gekweekt. In 1430 werd de apothekers te Bazel aanbevolen, zelf hun geneeskrachtige kruiden in een apart gedeelte van hun tuinen te kweken; melding van een dergelijke tuin, door een apotheker aangelegd te Amsterdam, vindt men in 1494. Een bloeiend handelsbedrijf wist de apotheker Mylius in de 16de eeuw te Kampen van zijn geneeskruidentuin te maken.
Zowel ten dienste der apothekers als voor het onderwijs van de leerlingen werd de Stadt-Artsenijhof in de 17 de eeuw te Amsterdam gesticht. Een grote vermaardheid in deze tijd had de tuin van Johan Serlippens op de Moffenschans in Zeeuws Vlaanderen, bezongen en onderhouden door de predikant-dichter-tuinman Petrus de Hondt, waarin o.a. dille, kamille, ogentroost en bilzenkruid groeiden. Van oudsher bekend als centrum van de geneeskruidcultuur was in Nederland Noordwijk. Tegenwoordig wordt zij daar nog slechts sporadisch als nevenbedrijf uitgeoefend.
Thans komen in verschillende streken van Nederland kruidenkwekerijen voor. In een proeftuin te Buitenpost verricht men onderzoekingen ten behoeve van de kruidenteelt. Er wordt ook zaad gewonnen van geselecteerde planten, dat aan de kwekers ter beschikking wordt gesteld. In 1946 is opgericht een „Coöperatieve Vereniging tot bevordering van de teelt, het drogen, verwerken en de afzet van kruiden van Doornspijk en omgeving G.
A. ” gevestigd te Doornspijk en bij afkorting „Krucodo” geheten. In 1948 werd door ca 360 kleine landbouwers, verspreid over de gehele Nd. Veluwe. ca 60 a 70 ha voor de kruidenbouw in gebruik genomen. Men beschikt er over een moderne drooginstallatie.
Voorts is er een proeftuin, die beheerd wordt door een stichting. Veel welvarender zijn de geneeskruidtuinen in de Romaanse landen, in Engeland en Duitsland, waar het gebruik van geneeskrachtige kruiden veel groter is dan in Nederland, echter ook daar steeds als nevenbedrijf. In 1914 werd door de arts A. Sikkel de Nederlandsche Vereeniging voor Geneeskruidtuinen opgericht, omdat men door het uitbreken van Wereldoorlog I het grote belang van de productie van geneeskrachtige kruiden in het eigen land inzag.
De vereniging stelde zich ten doel de bevordering van de studie en van het kweken en verzamelen van geneeskrachtige kruiden in Nederland en koloniën, o.a. door de bevordering van aanleg en instandhouding van geneeskruidtuinen. Uit dien hoofde heeft de vereniging een proefveld in Den Dolder en sinds 1927 in het Nederlands Openluchtmuseum te Arnhem een kruidhof, waar (1933) 244 soorten groeiden. Ook in andere landen heeft men dergelijke verenigingen, o.a. in België. Alle zijn aangesloten bij de Fédération internationale pour le développement de l’herboristerie médicinale, aromatique et des plantes similaires, waarvan 14 landen lid zijn en die in Rome haar zetel heeft.
Lit.: A. J. van Laren, Geneeskruiden en Geneeskruidenteelt (1919) ; Hk. Cohen, Bijdrage tot de geschiedenis der geneeskruidencultuur in Nederland (1927); M. C.
Blöte-Obbes, De geurende kruidhof (1941); A. Schierbeek, Bloemlezing uit het Cruydtboeck van Rembert Dodoens (1941); Em. Perrot, Matières premières usuelles du Règne végétal (1943~1944).