Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

EKKLESIA

betekenis & definitie

(1), Latijn ecclesia (vermoedelijk van ekklètoi — naar buiten geroepenen), het meest gebruikelijke Oudgriekse woord voor „volksvergadering”. In het democratische Athene bezat zij, als vergadering van de demos, de volle souvereiniteit en werd in haar besluiten slechts door de wetten beperkt.

Ieder burger boven 20 jaar kon er aan deelnemen en ontving daarvoor sedert Perikles het ekklesiastikon (een presentiegeld van één, later meer obolen). Voor besluiten, die betrekking hadden op persoonlijke rechten (verlening en ontneming van burgerrecht, ostracisme e.a.), moesten ten minste 6000 burgers aanwezig zijn. De vergaderingen vonden gewoonlijk op de Pnyx plaats. Zij werden onderscheiden in gewone vergaderingen, die op geregelde tijden werden gehouden, en buitengewone, die vooral de oorlogsbegroting behandelden. Voorzitter was eerst de president van het college van prytanen, maar sinds 378 een der proëdroi, vertegenwoordigers der negen niet met de prytanie belaste phylen. De stemming geschiedde door handopsteken, stemtafeltjes (ostraka) en steentjes. De besluiten (psephismata) moesten zijn voorafgegaan door een advies van de Boule (probouleuma). Dikwijls werden zij in steen gehouwen (inscripties). Alle aangelegenheden behoorden in hoogste instantie tot de bevoegdheid der ekklesia; het uitvoerend bewind was echter in handen van Raad en magistraten. In het aristocratische Sparta heette de Volksvergadering Apella; zij werd gevormd door de burgers boven 30 jaar; discussies konden er niet gehouden worden; zij gaf slechts door acclamatie haar mening te kennen en benoemde pro forma de magistraten. In navolging van de Alexandrijnse Bijbelvertaling, die met ekklesia het Hebreeuwse „gemeente” weergaf, gebruiken de Nieuwtestamentische schrijvers het woord voor kerk. Vandaar de Latijnse uitdrukkingen Ecclesia filia (filialis) = dochterkerk; ecclesia mater = moederkerk; ecclesia militans — strijdende kerk; ecclesia pressa = de onderdrukte kerk en ecclesia triumphans = de zegevierende kerk.(2). In de beeldende kunst wordt de verpersoonlijkte Ekklesia veelal tegenover de figuur der Synagoge geplaatst. Als zodanig zijn zij beiden getuigen van Christus’ kruisdood, fungeren zij als voorgangsters resp. der wijze en der dwaze maagden en staan zij als afzonderlijke figuren tegenover elkaar, waarbij zij dan tevens het Nieuwe en het Oude Verbond personifiëren. Op vroegmiddeleeuwse ivoren staat de Ekklesia bij de kruisiging steeds aan Christus’ rechterzijde. Zij ziet naar hem op, terwijl de links staande Synagoge zich afwendt. De Ekklesia draagt gewoonlijk een kruisstandaard in de hand (11de eeuwse ivoorreliëfs te Tongeren, Essen enz.). Soms ook vangt zij Christus’ hartebloed op in een kelk (ivoorreliëf Doornik, 10de-11de eeuw) of draagt zij tevens een kroon en een nimbus (13de eeuws kruisreliquiarium, Tongeren). Als leidster der wijze maagden fungeert zij aan de westportiek der O.L. Vrouwekerk te Trier (na 1274). Staande tegenover de Synagoge komt zij voor aan de kathedraal van Straatsburg. Ook hier draagt zij kruisstandaard, kelk en kroon (ca 1280). In de middeleeuwse iconografie fungeert Maria veelvuldig als personificatie der Ekklesia, aangezien beiden worden aangeduid als bruid van Christus en als nieuwe Eva. Rubens plaatst de met een tiara gekroonde Ekklesia op een triomfwagen, waarbij zij een monstrans in de hand houdt. Elders (o.a. bij Hieronymus Wierix, 1551-1619) vertrapt zij de slang of bedwingt zij met een kruisstaf de zevenkoppige draak.

PROF. DR J. J. M. TIMMERS

Lit.: J. J. M. Timmers, Symboliek en iconographie der christ. kunst (Roermond-Maaseik 1947).

< >