(Arthropoda) zijn dieren, gekenmerkt doordat het lichaam geleed is en gelede aanhangsels draagt. Het gelede lichaam hebben zij met de Ringwormen gemeen.
Het bestaat uit een groter of kleiner aantal segmenten, voorafgegaan door een voorste afsluitend stuk (de primaire kopstreek of acron) en gevolgd door een achterste sluitstuk (telson) met de anus (aars). Een lichaamssegment (metameer) van een Arthropode is gekenmerkt door het bezit van één paar embryonale mesodermblaasjes (z ontwikkelingsgeschiedenis en lichaamsholte), i paar zenuwknopen van de buikzenuwstreng en in principe 1 paar uit beweeglijke stukken bestaande (gelede) aanhangsels (extremiteiten, ledematen).Altijd verbindt zich met de primaire kopstreek een aantal segmenten. Dit proces heet kopvorming of cephalisatie, maar bovendien zijn de opeenvolgende segmenten niet alle onderling gelijk, maar vertonen dikwijls grote verschillen (heteronome segmentatie). Zo kan men bij de geleedpotigen bepaalde lichaamsafdelingen (tagmata) onderscheiden, die uit een zeer verschillend aantal segmenten zijn opgebouwd en in de verschillende groepen dus ook lang niet dezelfde betekenis hebben en onafhankelijk van elkaar phylogenetisch ontstaan zijn. Zo spreekt men bij de insecten van kop, borststuk (thorax) en achterlijf (abdomen), bij de schaaldieren van cephalon (kop), pereion (borststuk) en pleon (achterlijf), zonder dat kop, borststuk en achterlijf van schaaldieren en insecten met elkaar vergelijkbaar zijn.
Bij de Chelicerata (Dl V, p. 749) spreekt men van prosoma (cephalothorax) en opisthosoma (abdomen) .
Veelal gaat de cephalisatie verder dan in de zojuist genoemde gevallen. Zo versmelten onder de Schaaldieren bij de tienpotige Kreeften. alle segmenten van het pereion (thorax) met de kop tot een zgn. cephalothorax en onder de Spinachtigen versmelten bij de Mijten zelfs pro- en opisthosoma tot een uitwendig ongeleed lichaam.
De opperhuid der Geleedpotigen is bedekt door een naar buiten afgescheiden celloze laag (cuticula), die uit chitine bestaat. Bij de groei wordt telkens de oude cuticula afgeworpen en door een nieuwe vervangen (vervelling, ecdysis).Oorspronkelijk zijn de segmenten als uitwendige ringen zichtbaar, die door gewrichtsvliezen met dunne cuticula beweeglijk met elkaar verbonden zijn.
De extremiteiten zijn op verschillende delen van het lichaam niet onderling gelijk. Het definitieve kopgebied draagt behalve 1 paar sprieten (antennen), waarop reukzintuigen voorkomen, extremiteiten, die in dienst staan van de voedselopneming (monddelen) en in de omgeving van de mond liggen. Bij de schaaldieren en insecten zijn het boven- of voorkaken (mandibulae) en 2 paar achter- of onderkaken (maxillen). De mandibulae zijn voorzien van een grote, harde kauwplaat.
Bij de Chelicerata hebben de met mandibulae vergelijkbare ledematen niet het mandibel-karakter. De op de kop volgende lichaamsafdeling draagt loop- of zwempoten, terwijl het achterlijf dikwijls pootloos is. Het spierstelsel bestaat uit dwarsgestreepte spieren; er is in tegenstelling met de ringwormen geen huidspierzak.
Het zenuwstelsel is evenals bij de ringwormen een touwladder-zenuwstelsel, bestaande uit het hersenganglion en een keten van gepaarde zenuwknopen, verbonden door in de lengte verlopende strengen (z zenuwstelsel, verg. anatomisch). Enkelvoudige of samengestelde ogen (z zintuigen). In de ontwikkeling worden de coeloomblaasjes (z lichaamsholte) opgelost, zodat hun holte zich met de primaire lichaamsholte verenigt, waardoor de definitieve lichaamsholte ontstaat. Het hart ligt aan de rugzijde (rugvat) en geeft het bloed door arteriën af aan de lichaamsholte, vanwaar het na circulatie door gepaarde openingen in de hartwand (ostiën) weer in het hart wordt opgenomen.
Ademhaling geschiedt door de huid, door kieuwen of door luchtbuizen (tracheeën). De Geleedpotigen zijn bijna altijd van gescheiden geslacht. In de ontwikkeling heeft veelal een gedaanteverwisseling (metamorphose, z ontwikkelingsgeschiedenis) plaats. De eieren zijn centrolecithaal en de klieving is superficieel (z eiklieving).
Men kan de Geleedpotigen aldus verdelen:
Subphylum 1. Archipodiata
Klasse Onychophora
1ste aanhangsel van subphylum 2. KI. Tardigrada, Mosbeertjes
2de aanhangsel van subphylum 1. KI. Linguatulida
Subphylum 2. Arthropodiata, de typische Geleedpotigen
Superclassis 1. Trilobitomorpha
Hiertoe behoren de uitgestorven klasse der Trilobita en haar verwanten.
Superclassis 2. Chelicerata (Deel V, p. 749)
Superclassis 3. Mandibulata (Antennata)
Klasse 1. Crustacea, Schaaldieren
Klasse 2. Myriopoda, Duizendpoten
Klasse 3. Hexapoda, Insecten
Lit.: Alle zoölogische leer- en handboeken behandelen de Geleedpotigen. Recent is: A. Vandel, Embranchement des Arthropodes,généralités,composition derembranchement,in: P. Grassé, Traité de zoologie, T. 6 (1949).