Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEBOORTEREGELING

betekenis & definitie

noemt men het totaal van alle pogingen van de mens tot opzettelijke beïnvloeding van het aantal en het tijdstip der menselijke geboorten. Technisch-medisch gezien is de geboorteregeling een betrekkelijk eenvoudig probleem; maatschappelijk echter duidt het een uiterst moeilijk en delicaat vraagstuk aan, omdat tal van zedelijke, godsdienstige, politieke en sociaaleconomische factoren er een rol bij spelen.

Het probleem wordt eveneens gecompliceerd, doordat verschillende begrippen ten onrechte als synoniem worden gebruikt. Zo bestaat er verschil tussen geboortebeperking en geboorteregeling, welke naar de definitie van prof. Upham „wil bijdragen tot de veilige geboorte van lichamelijk en geestelijk normale kinderen en een aantal, overeenkomende met de wensen en intellectuele en sociale vermogens van de ouders. Planmatig ouderschap (Planned Parenthood) streeft er eveneens naar de vruchtbaarheid van kinderloze echtparen te bevorderen”.Het begrip is in die zin derhalve ruimer dan geboortebeperking en wordt door voorstanders voorts uitdrukkelijk onderscheiden van het zgn. Nieuw-Malthusianisme, een bevolkingsleer, die sociale wantoestanden door geboortebeperking wil opheffen. Alhoewel de voorstanders van geboorteregeling oorspronkelijk voortsproten uit de aanhangers van het Nieuw-Malthusianisme, is dit op het ogenblik niet meer het geval. Dit blijkt o.a. uit de naamsverandering van leidende verenigingen in diverse landen.

De Amerikaanse „Birth Control Movement” werd omgedoopt in de „Planned Parenthood Federation of America”; de Engelse „Malthusian League” (1877) werd voortgezet als de „National Birthcontrol Association” en sinds 1939 als „The Family Planning Association”. In Nederland werd in 1946 de Nieuw Malthusianistische Bond omgedoopt in de Nederlandse Vereniging voor sexuele Hervorming.

De ontwikkeling van de beweging voor geboorteregeling is in de V.S. geheel anders geweest dan in Europa; Engeland neemt een soort tussenpositie in. In de V.S. verboden de Comstock-wetten van 1873 alle propaganda voor geboorteregeling en stelden zij iedere practische hulp — ook op medische indicatie — strafbaar. In 1912 bond Margaret Sanger tegen deze wetten de strijd aan, die na een aantal processen in 1918 leidde tot een rechterlijk vonnis, dat artsen veroorloofde op medische indicatie contraceptiva voor te schrijven. In de periode van 1923-1936 werden in 46 van de 48 staten de belemmerende wetten afgeschaft, mede als gevolg van duidelijke uitspraken van de openbare mening.

Een Fortune-opinie-onderzoek van 1943 stelde vast, dat 84,9 pct van de bevolking die gang van zaken toejuichte en in 1943 werkten in de V.S. 794 consultatiebureau’s. Daarvan waren 491 verbonden aan openbare gezondheidsdiensten of hospitalen, daar de „Child spacing” in de meeste staten een onderdeel uitmaakt van het „States Health Program”, binnen het kader van preventieve moederzorg. Geboorteregeling is in zekere zin dan ook in de V.S. geaccepteerd en in 1947 bleek bij een peiling van de meningen van artsen, dat 97,8 pct positief stond tegenover geboorteregeling. In 1948 kon men het tijdschrift „Human Fertility” opheffen, daar het doel was bereikt.

Ca 1918 werd in Europa de propaganda van de geboorteregeling eveneens losgemaakt van de bevolkingspolitiek en werden in plaats van de maatschappelijke aspecten de persoonlijke op de voorgrond gesteld. Hiertoe heeft veel bijgedragen de theorie van Marcuse van de „Praeventiv Wille”, d.w.z. de veranderde psychische instelling van de moderne Westerse mens, die het hem na het bereiken van een zeker beschavingsstadium affectief onmogelijk maakt de individuele consequenties van de huwelijksvruchtbaarheid te aanvaarden.

Reeds in 1920 echter trad in Europa een andere situatie in. In 1920 werden in Frankrijk de propaganda en de practische toepassing van geboorteregeling strafbaar gesteld. België copieerde de Franse wet, Italië verbood de geboorteregeling in 1925. In Nederland was reeds in 1911 de propaganda voor contraceptiva verboden (art. 451 ter W.v.Str.).

In Duitsland werd de vorming van grote gezinnen zeer aangemoedigd. Alleen in Scandinavië en Engeland vond de beweging voor geboorteregeling nog een terrein. Zo werd in Zweden in 1933 het „Riksförbundet för Sexuell Upplysning” (Het Rijksverbond voor Sexuele Voorlichting) opgericht. Sinds 1938 zijn alle verbodsbepalingen opgeheven en in 1946 is op sociale indicatie de abortus gelegaliseerd en werden voorzieningen getroffen ten aanzien van moeders (ook ongehuwde), zuigelingen en kleine kinderen.

In Japan bestaat sinds 1948 een wet, geamendeerd in 1949, waardoor op medische en sociale indicatie geboorteregeling, sterilisatie en abortus mogelijk zijn. In 1949 werden op grond van deze wet 246 236 abortus verricht.

In vele landen is echter de geboorteregeling — hoezeer men zich er officieel tegen keert en discussie vermijdt — een onloochenbaar feit. Voorstanders menen, dat zij met de huidige sociale, hygiënische en economische omstandigheden ook onmisbaar is. Medisch-technisch wordt onderscheid gemaakt in de primitieve volksmiddelen (vaak op wanbegrip berustend en weinig effectief), de onthouding, de sterilisatie en de moderne technische contraceptiva.

Tot de groep der technische hulpmiddelen behoort slechts één middel, dat door de man kan worden toegepast: het condoom. Alle andere moeten door de vrouw worden aangebracht. Al deze middelen berusten op het principe van een mechanische, chemische of gecombineerde barrière. Zij bouwen daarbij voort op de visblaas, het rijstblad of de halve citrusschil der natuurvolken, of de met medicamenten doordrenkte tampon der oude Egyptische, Griekse en Arabische geneesheren.

Al deze middelen en methoden hebben gemeen, dat zij door het aanbrengen van een mechanische of/en chemische belemmering de spermatozoën het dieper doordringen in het vrouwelijk genitaalapparaat trachten te beletten. Vrijwel zonder uitzondering moeten zij per keer worden aangewend: de zgn. „permanente” middelen uit deze groep (cervixstiften en intra-uterine pessaria) zijn geen echte barrièremiddelen, doch verkapte abortiva, daar hun werkzaamheid berust op het verwekken van een chronische irritatie van het baarmoederslijmvlies, die de innesteling van het

bevruchte ei onmogelijk maakt. Medisch moeten ze dus onvoorwaardelijk worden afgewezen.

Wanneer wij afzien van de eenvoudigste mechanische middelen (tampon, sponsje) blijken de middelen voor de vrouw te kunnen worden teruggebracht tot de twee types van pessarium occlusivum, t.w. het vaginale en het cervicale.

Lit.: Principieel: Julian Marcuse, Geburtenregelung: Die Forderung der Zeit (München 1928). Historisch: Norman E. Nimes, Medical history of contraception (Londen 1936). Techniek: Max Marcuse, Der Praeventivverkehr i. d. medizinischen Lehre und aerztlichen Praxis (Stuttgart 1931); Ludwig Fraenkel, Die Empfängnisverhütung (Stuttgart 1932); Margaret Sänger and Hannah M.

Stone, The practice of contraception (London 1931); L. H. Levie, Sexuologie (Bussum 1948); B. Premsela, Sexuologie in de praktijk (Amsterdam 1940); R.

L. Dickinson, Techniques of Conception Control (Baltimore 1950); Rapporten der Royal Commission on Population (London 1949/ 1950, Vol. 1-4); One hundred fifty years of birth control (New York 1948) (M. Sänger); Proceedings of the International Congress cn Population and World resources in relation to the family (Cheltenham 1948, London 1949). Speciaal over de P.O.: Smulders-Holt, P.O. in het Huwelijk (Nijmegen 1940) (R.K., pro); Ausems, De betekenis der P.O. (Roermond 1934) (R.K. contra); C. van Emde Boas, De periodieke Onvruchtbaarheid en haar betekenis voor de regeling van het kindertal (Amsterdam 1949).

Rooms-Katholieke opvatting

Naar R.K. opvatting — in het bijzonder na de pauselijke Encycliek Casti Connubii (1930)— is geboorteregeling in principe aanvaardbaar mits de paringsdaad op dusdanige wijze wordt uitgevoerd, dat door bewust menselijk toedoen geen enkele belemmering aan een bevruchting in de weg wordt gelegd. Iedere handeling, waarbij men bewust de voor conceptie noodzakelijke ontmoeting van zaad en eicel tracht te beletten, wordt als een ernstige zonde beschouwd, als „tegennatuurlijk” en dient daarom volstrekt te worden afgewezen. Voor de Rooms-Katholieken zijn dan ook van alle gangbare methoden uitsluitend de totale en de periodieke onthouding aanvaardbaar, hoewel zelfs over de geoorloofdheid van deze laatste methode diepgaande meningsverschillen hebben geheerst. De hoogste geestelijke autoriteiten hebben ten slotte de periodieke onthouding geoorloofd verklaard, mits daartoe een redelijke indicatie bestaat.

De periodieke onthouding is een zeer aanvaardbare methode, die echter, zoals statistisch is gebleken, wat Nederland betreft slechts voor 39 pct der vrouwen zeer goed geschikt is, voor 34 pct geschikt zonder meer, en voor 27 pct ongeschikt (meer dan 17 onthoudingsdagen per cyclus).

< >