is een looistof, die in de handel ook wel „cutch”, „gele catechu”, „cachou” of „terra japonica” genoemd wordt, wat verwarring geeft met het extract van Acacia catechu Willd., waarvoor deze namen tevens gebruikt worden. Gambir is het ingedampte sap uit de bladeren van Uncaria Gambir Roxb., een Rubiacee of Sterbladige, die in tropisch Azië en vooral in de Indische Archipel thuis hoort.
Het zijn klimmende heesters, met kruisgewijs staande bladeren en sterk naar jasmijn geurende bloemen in bolvormige hoofdjes in een deel der bladoksels. In de andere bladoksels treft men vaak een haakvormig orgaan aan, waarmee de plant klimt. Ook enkele andere soorten als U. dasyneura Thw. (Ceylon), U. Bernaysii F. v.
M. (Nieuw Guinea) en U. acida Roxb. (Molukken, Java en Malakka) leveren gambir. De cultuur is in hoofdzaak in handen van Chinezen. Zij vraagt een ruime, over het gehele jaar verdeelde regenval.In de fabrieken, zeer primitief van inrichting, ritst men de bladeren af, kookt deze twee maal met water uit en dikt het sap tot een bepaalde dikte in. Is de gambir bestemd voor de industrie (leerlooierijen bijv.) dan moet ze èn catechine èn looizuur bevatten. Men maakt dan de black-, cake- of common-gambir. Men brengt daartoe het ingedikte sap in houten bakken.
Door kloppen met houten stokken, waaraan van een vorige bewerking nog catechine-kristallen kleven, kristalliseert de catechine uit. Men droogt vervolgens in de zon. Wil men echter gambir hebben voor het betelkauwen, dan is het voor de smaak wenselijk, zoveel mogelijk het catechulooizuur te verwijderen. Men brengt daarom het ingedikte sap in houten bakken, waarin rijstzemelen (dèdèk) gedaan zijn.
Hierdoor wordt de massa minder kleverig. Na het kloppen met de stokken brengt men de dikke massa over op grote houten bakken, op de bodem afgedekt met jute en met afneembare zijstukken. Water, waarin opgeloste stoffen, o.a. looizuur, druipt weg. Na het vast worden neemt men de zijstukken weg, snijdt de massa in cuben en droogt.
Men heeft dan de zgn. cube-gambir. Goenoeng Melajoe en Negaga zijn Europese fabrieken in Asahan, Soengei Sagoe in Indragiri. Hier wordt de Indragiri- en Asahangambir bereid volgens moderne extractiemethoden. Dit product is veel zuiverder dan het inlandse.
Gambir heeft als hoofdbestanddeel het grotendeels gekristalliseerde catechine (C15H14O6, 4H2O) en wel voornamelijk d-catechine, dat weinig oplosbaar is in water en door zelfcondensatie gemakkelijk, en bij koken met een soda-oplossing snel, overgaat in een goed oplosbare, amorphe verbinding, die als echte looistof op te vatten is; naast de d-catechine vindt men de stereo-isomeren 1-catechine en 1-epi-catechine. Het tweede bestanddeel is catechu-looizuur (catechine-anhydried), een bruinrode, amorphe stof, die in water, azijnaether en alkohol goed oplost doch weinig in aether; de stof reageert zuur en moet als echte looistof beschouwd worden; catechine heeft maar in geringe mate looiende eigenschappen, doch wordt door huiden goed geabsorbeerd en gaat daarin door condensatie in looistof over.
Tweederde van alle gambir, speciaal de cubegambir, die soms in het geheel geen looistof bevat, wordt in het Oosten gebruikt als genotmiddel bij het sirih kauwen, de rest wordt als looistof afgenomen, vooral door Amerika, waar men het in combinatie met andere looistoffen in de lederindustrie gebruikt. Voorts bezigt men het voor het tanen van netten en zeildoek, voor het zwart verven van zijde en vooral vroeger voor het bruin verven van katoen; voor de bereiding van azo-kleurstoffen en van kunstharsen en in de geneeskunde als adstringens. De totale uitvoer naar het buitenland bedroeg in 1939 13049 ton.
DR A. KLEINHOONTE
Lit.: C. J. J. van Hall en C. van de Koppel, De Landbouw in de Indische Archipel, p. 578-619 (’s-Gravenhage 1949).