befaamd Duits sterrenkundige (Minden 22 Juli 1784 - Koningsbergen 17 Mrt 1846), een der grootste van de 19de eeuw, zou aanvankelijk koopman worden; daarbij toevallig in aanraking komende met problemen van navigatie, werd hij hierdoor zó aangetrokken, dat hij zich aan de sterrenkunde ging wijden. Op aanbeveling van Olbers kwam hij bij Schröter te Lilienthal.
Hier bekleedde hij van 1806-1810 de betrekking van inspecteur en observator. Daarna werd hij benoemd tot professor in de sterrenkunde te Koningsbergen, waar hij een sterrenwacht stichtte en van voortreffelijke instrumenten voorzag.Bessel hield zich bezig zowel met de theoretische als de practische astronomie en was ook een zeer knap wiskundige (men denke bijv. aan de bekende ,,Bessel-functies”). Hij bepaalde de waarde van de praecessie, nutatie, aberratie en helling van de ecliptica en gaf aan hoe bij het verrichten en bewerken van waarnemingen een grotere nauwkeurigheid kan worden bereikt. Ook zijn geodetisch werk en zijn onderzoekingen over de lengte van de secondenslinger en de bepaling van de afmetingen van de aardellipsoïde uit graadmetingen, zijn zeer belangrijk. Een buitengewoon interessant resultaat vindt men in de Messung der Entfernung des Sterns 61 im Sternbilde des Schwans (1839), waarin hij uit zijn waarnemingen met de heliometer van Fraunhofer de eerste zekere parallax van een ster afleidt; in zijn Untersuchungen über die Veränderlichkeit der eignen Bewegung der Fixsterne (1844), spreekt hij, op grond van het feit dat de eigen beweging van Sirius en Procyon veranderlijk is, de onderstelling uit, dat deze sterren eigenlijk dubbel zijn. Inderdaad werden in 1862 en 1896 de begeleiders van deze sterren gevonden.
Bibl.: Fundamenta astronomiae deducta ex observationibus T. Bradley (1818); Untersuch, üb. d. Länge d. einfachen Sekundenpendels f. Königsberg (1828); Bestimmung d. Länge d. einfachen Sekundenpendels in Berlin (1837); Astronom. Beobacht, auf d.
Sternwarte zu Königsberg (1815-1844); Tabulae regiomontanae reductionum observationum ab a. 1750 usque ad a. 1830 computatae (1830); Gradmessung in Ostpreussen (1838); Populäre Vorlesungen üb. wissensch. Gegenstände (1848); Abhandlungen (1876); zijn briefwisseling met Olbers (1852), met Gausz (1880) en met Steinheii (1913).
Lit.: H. Durège, B.’s Leben und Wirken (1861).