Duits diplomaat (Schwedt 24 Apr. 1837 - Berlijn 8 Mei 1909), bijgenaamd de „Graue Eminenz”, omdat hij, in de ondergeschikte positie van „Vortragender Rat”, aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, van 1890 af, dus na de val van Bismarck, tot 1906 achter de schermen de eigenlijke leider der Duitse buitenlandse politiek was.
Holstein trad 1859 in Pruisische diplomatieke dienst en behoorde tot de vertrouwde medewerkers van Bismarck, die hem naar Parijs zond om over de door de Duitse ambassadeur H. v. Arnim* gevoerde politiek te rapporteren. In het „Arnimproces” liet Bismarck hem als getuige tegen Arnim optreden, hetgeen in adellijke kringen Holstein zeer zwaar werd aangerekend. Hij leefde voortaan zeer teruggetrokken en wrokte over de door Bismarck hem aangedane behandeling. Bismarck bleef hem echter vertrouwen en verbond hem in 1876 aan het ministerie van Buitenlandse Zaken, waar hij sinds 1880 Vortragender Rat werd. Na het ontslag van Bismarck in 1890 en het terzelfder tijd heengaan van zijn zoon Herbert, die staatssecretaris van Buitenlandse Zaken was, beheerste Holstein als de meest deskundige het departement.
Hij moet als de voornaamste bewerker gezien worden van de opzegging in 1890 van het herverzekeringsverdrag met Rusland, met het voor Duitsland fatale gevolg van de toenadering tussen Rusland en Frankrijk. Zijn schematisering van de buitenlandse politiek — een van zijn axioma’s was, dat Engeland en Rusland vanwege beider imperialistische staatkunde elkaar nimmer zouden vinden — verleidde Holstein bij de beslissende Duits-Engelse onderhandelingen over een bondgenootschap in 1898-1901 tot het stellen van eisen — vnl. dat Engeland niet enkel met Duitsland alleen, maar met de gehele Driebond, dus mede met Oostenrijk en Italië een verbond zou aangaan — die Engelands bedoelingen ver te boven gingen. Zo draagt ook Holstein mede de verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling, die tot de Entente cordiale van 1904 tussen Engeland en Frankrijk leidde. Zijn pogingen, om tussen deze beide mogendheden een wig te drijven door Duitsland te laten ingrijpen in de Marokko-politiek, mislukten. Holstein diende zijn ontslag in, dat hem tegen zijn bedoeling in (16 Apr. 1906) verleend werd.
H. H. HARMS
Bibi.: Lebensbekenntnis in Briefen an eine Frau, hrsg. v. H. Rogge (1932).
Lit.: E. Fischer, H.’s grosses Nein (1925) ; F. v. Trotha, F. v. H. als Mensch und Politiker (1931); P. Sethe, Im Banne der grauen Eminenz (1936); H. Krausnick, H.’s Geheimpolitik in der Ära Bismarck 1886-1890 (1941); G.
P. Gooch, Oracle of the Wilhelmstrasse (in Studies in German History, 1948); H. E. Enthoven, F. v. H. en de problemen van zijn tijd (1936).