Tsjechisch dichter en panslavist (Strakonice 7 Mrt 1799 - Praag 5 Aug. 1852), studeerde aan het lyceum te Linz en aan de universiteit van Praag. Zijn eersteling heette Gemengde gedichten (1822); daarna volgden Slavische Volksliederen (3 dln, 18221827).
Beroemd werd hij door de Echo van Russische liederen (1829), een voor die tijd voorbeeldige navolging der Russische volksliederen. Op dezelfde wijze behandelde hij later het Tsjechische volkslied in Echo van Tsjechische liederen (1840). In 1834 werd hij redacteur van het officiële blad Prazske Noviny en gaf tevens de Cesk. Vcela (Tsjechische Bij) uit.
In 1835 werd hij leraar in de Tsjechische taal aan de universiteit te Praag, maar wegens een de Polen welgezind artikel verloor hij zowel deze betrekking, als die van redacteur. In 1840 verscheen zijn gedichten verzameling stolistd (Rosa centifolium).In 1842 werd hij hoogleraar in het Slavisch te Breslau en in 1849 te Praag. Zijn werkzaamheid was na die tijd zuiver filologisch; hij schreef verscheiden Slavische leerboeken en gaf een verzameling Slavische spreekwoorden uit. Na zijn dood verschenen zijn Voorlezingen over vergelijkende Slavische spraakkunst (Praag 1853). Zijn poëtische werken verschenen als deel 8 van de Nieuwe Tsjechische bibliotheek (Praag 1847).