(1) of d’, (Brussel i572-’s-Gravenhage 27 Sept. 1641), een zoon van Cornelis Aerssens, studeerde te Leuven, Leiden en Parijs en kwam in 1594 in dienst van Duplessis-Mornay, den beroemden Hugenoot, en daardoor vaak aan het Franse hof. Als secretaris vergezelde hij de zending van Van Oldenbarnevelt naar Hendrik IV en werd toen agent (1598), later gezant bij het hof te Parijs.
Hier genoot hij het volle vertrouwen van Hendrik IV, die hem in de adelstand verhief. Hij deed veel voor de goede verstandhouding met Frankrijk en kreeg dan ook van de Staten de titel van ambassadeur. Eerst geheel met de politiek van Van Oldenbarnevelt meegaande, sloot hij zich in zake het Bestand bij prins Maurits aan en raadde de totstandkoming af. Na de dood van Hendrik IV mengde hij zich in de intrigues tegen de Koningin-Weduwe, die zijn terugroeping verlangde. Hij schreef dit toe aan de invloed van Van Oldenbarnevelt, zodat hij niet alleen terecht voor den schrijver wordt gehouden van scherpe en gemene schimpschriften tegen den grijzen advocaat, maar ook, geraadpleegd over het tegen dezen uit te spreken vonnis, moet gezegd hebben: „Zoo hij niet sterft, is al ons dessein te niet, en wij zijn in perikel van om te komen; dus moet hij sterven, daar is geen andere remedie.” Door de aankoop der heerlijkheid Sommelsdijk, werd hij lid der Hollandse ridderschap. Natuurlijk stond hij na 1619 in aanzien bij de regerende partij en geldt tot 1623 als de leider der buitenlandse politiek van de Republiek. Wegens zijn bekwaamheid werd hij met nieuwe eervolle gezantschappen in Engeland, Venetië en Frankrijk bekleed, ja, Richelieu noemt hem één van de grootste drie diplomaten, die hij gedurende zijn leven gekend heeft. Ook bij Frederik Hendrik stond hij in hoog aanzien en deze deelde geheel zijn zienswijze, dat de Republiek zich bij Frankrijk moest aansluiten en zo de politiek van Richelieu ondersteunen. De verschillende verdragen met dit land waren grotendeels zijn werk, dat bekroond werd door het verbond van 1635 (z Nederland, Geschiedenis, en Frederik Hendrik). Hij was het ook weer, die in 1639 naar Engeland werd gezonden, toen de slag bij Duins daar ernstige ontstemming had gewekt, en die in i640-’4i de onderhandelingen voerde, die tot het huwelijk van prins Willem met Maria Stuart leidden.Lit.: G. W. Vreede, Geschied, der Nederl. diplomatie, I. (Utrecht 1856); W. C. L. Bronsveld, Het buitengewoon gezantschap van Sommelsdijk in 1625 en 1626 (Haarlem 1896).
(2) tweede zoon van Cornelis (2), heer van Châtillon en later ook van Sommelsdijk enz. en in 1689 luitenant ter zee onder het College der Admiraliteit van Amsterdam, kreeg als zodanig verlof, een reis naar Suriname te doen om er orde te stellen op de zaken van zijn vader. Toen na zijn aankomst aldaar de Fransen een aanslag op de kolonie beraamden en er met tien oorlogsschepen onder admiraal du Casse verschenen, laadde Van Aerssen, als bevelvoerder over een batterij, in zijn ijver zelf het geschut: het kanon ging onverwachts af en nam een gedeelte van zijn vingers weg, terwijl hij ook in het gelaat gewond werd. Naderhand was hij vice-admiraal bij bovengenoemd College en ondernam als zodanig in 1721 met acht schepen een kruistocht tegen de Algerijnse zeerovers, welke tocht in 1724 en 1726 werd herhaald. Hij was gehuwd met Maria van Aerssen van Werenhout. Hun zoon, jonkheer François Cornelis, baron van Aerssen, heer van Sommelsdijk, Ooltjesplaat, Bommel en Craaijestein, was omstreeks het midden der 18de eeuw lid van de ridderschap en edelen van Holland en West-Friesland, generaal-majoor en commandant van een regiment infanterie.