Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 17-10-2024

François RABELAIS

betekenis & definitie

Frans schrijver (Chinon, Touraine, ca 1490 - Parijs 9 Apr.? 1553). Bracht een tijd door in het Franciscaner klooster te Fontenay-le-Comte, waar hij Grieks studeerde en correspondeerde met geleerden als Guillaume Budé*.

Hun wetenschap werd verdacht en hun Griekse boeken geconfisqueerd. Ca 1525 ging hij over naar de Benedictijner orde, werd secretaris van de geleerde bisschop d’Estissac, abt van Maillezais, met wie hij Poitou bereisde. Met pauselijke dispensatie trad hij uit de orde, trok als wereldlijk geestelijke door Frankrijk, was in 1530 ingeschreven hij de faculteit der geneeskunde te Montpellier. Vandaar trok hij naar het bloeiende cultuurcentrum Lyon, waar hij als medicus verbonden werd aan het Hôpital du Pont-du-Rhône en in aanraking kwam met andere humanisten als Bonaventure Despériers*, de drukker-uitgever E. Dolet* en de dichter M. Scève*.

In 1532 verscheen bij Claude Nourry de Horribles et espouvantables faictz et prouesses du très renommé Pantagruel, Roy des Dipsodes door Alcofribas Nasier (= Rabelais), waarvoor hij de inspiratie had gevonden in een kort daarvoor verschenen volksboek over de reus Grandgosier, zijn vrouw Gargamelle en de zoon Gargantua en waarvan het grote succes hem zeker heeft aangetrokken. In dezelfde tijd publiceerde hij enkele wetenschappelijke werken, zoals een Latijnse vertaling van de aphorismen van Hippocrates, maar ook een Pantagruéline Prognostication (1533), een soort parodie op de almanakken van zijn tijd. In 1534 begeleidde hij Jean du Bellay, bisschop van Parijs en diplomaat, als dokter naar Rome, keerde daarna naar Lyon terug. In Oct. 1534 verscheen een vervolg, beter een inleiding tot zijn Pantagruel : La Vie tres horrificque du grant Gargantua, père de Pantagruel. Uit vrees voor de strenge maatregelen tegen de „luterye” dook Rabelais onder, verliet Lyon (1535), vergezelde opnieuw Jean du Bellay, inmiddels kardinaal geworden, naar Rome langs Ferrara, waar hij Marot* ontmoette (Aug. 1535 - Apr. 1536). Daarna was hij enige tijd kanunnik in het Benedictijner stift van Saint-Maur, maar met verlof van de paus werd hij van zijn kloostergelofte ontslagen. Als geneesheer praktizeerde hij in verschillende steden, verwierf te Montpellier de doctorsgraad (1537).

Hij kwam nu in dienst van Guillaume du Bellay, de gouverneur van Piemont (tot diens dood in 1543), verbleef in Turijn of in Frankrijk. In 1546 publiceerde hij met privilege van de koning Le Tiers Livre des faictz et dictz héroïques du noble Pantagruel, waarin hij fel partij had gekozen in de strijd van Frans I tegen Karel V. Ondanks de omzichtigheid door Rabelais betracht bij zijn aanvallen op de Kerk, werd het boek onmiddellijk verboden. De schrijver week uit naar Metz, vergezelde nogmaals kardinaal Du Bellay naar Rome (1548-49). Bij zijn terugkomst verkreeg hij een paar pastoorsplaatsen, waarbij die van Meudon bij Parijs (1551), louter sinecures.Hij stierf in het laatste semester van 1553 of begin 1554 (de overgeleverde datum 9 Apr. 1553 staat niet vast). In 1552 verscheen Le Quart Livre … de Pantagruel, waarin felle aanvallen op de wereldlijke macht van de paus; het boek werd dan ook dadelijk veroordeeld door Sorbonne en Parlement. In 1562 verschenen de eerste 16 hoofdstukken van het 5de Boek onder de titel van L'Isle Sonnante, maar waarvan de authenticiteit niet vaststaat.

Wat drong de reeds bij zijn leven beroemde geleerde tot het schrijven van dit groteske verhaal over reuzen, dat als een monument staat aan de ingang van de moderne Franse letterkunde? In de eerste plaats heeft Rabelais in dit voor eigen genoegen geschreven werk de in vele opzichten nog zo primitieve tijdgenoten van 1530 trachten te vermaken, met behulp van alle mogelijke comische effecten waarover zijn buitengewoon talent beschikte, en gebruik makend van de rijke erfenis van de schrijvers uit de Oudheid en de schatten van de folklore: „Pour ce que rire est le propre de l’homme”. Maar het boek is tevens het getuigenis van de Renaissancemens, die overtuigd is van de natuurlijke goedheid van de mens, tot volmaakbaarheid bestemd (vgl. Coornhert*), een credo uitgedrukt in het programma dat Gargantua voor de opvoeding van zijn zoon ontwerpt. Gargantua is een boek, ook geschreven „pour y sugcer la sustantificque mouelle”, waarin de schrijver zijn ideeën ontvouwt over een humane oorlogvoering, over verdraagzaamheid of het toekomstbeeld schildert van de aristocratische bewoners van de abdij van Thélème, welke meer gepreoccupeerd zijn door de toepassing van hun devies „Fay ce que vouldras” dan door de theologische controversen van hun tijdgenoten.

Naast de teugelloze fantasie, vooral in Pantagruel ontplooid, treft ons in het tweede boek Rabelais’ werkelijkheidszin, waardoor zijn werk de afbeelding geeft van de wereld, waarin de schrijver verkeerde. Zo speelt de groteske Picrochole-oorlog tussen de reuzen zich met topografische nauwkeurigheid af op Rabelais’ geboortegrond en heeft tot achtergrond zowel een burenruzie van de vader met Gaucher de Sainte-Marthe als het conflict tussen Frans I en Karel V. De abdij van Thélème is een utopie, maar de contouren zijn ontleend aan het Renaissance-kasteel Bonnivet, door Rabelais zelf bezocht.

Het karakter van het 3de boek verschilt van dat van de vorige: de fantastische reuzen wijken naar de achtergrond en de hoofdfiguur wordt de realistische Panurge, het beeld van de met zeer veel ondeugden behepte gewone mens. Een groot deel van het boek wordt in beslag genomen door de schildering van Panurge’s huwelijksproblemen, waarbij Rabelais een conservatief standpunt verdedigt in de toenmaals zeer brandende „Querelle des Femmes”. Het 4de Boek vormt de Odyssee van Pantagruel ter opsporing van „la Dive Bouteille”. Ook dit boek getuigt weer van Rabelais’ realisme ten opzichte van de ontdekkingsreizen uit zijn dagen, die van Jacques Cartier in het bijzonder.

De roman van Rabelais is vooral ook een satiriek werk. Bijtend is zijn spot tegenover de monnikenwereld, of de door een verouderde scholastiek beheerste Sorbonne. Maar de opvatting dat Rabelais een vrijdenker zou zijn, zijn tijd ver vooruit, hoewel verdedigd door geleerden als A. Lefranc, H. Busson, G. Lote, wordt niet minder fel aangevallen door J.

Plattard, L. Sainéan, E. Gilson, en L. Febvre die terecht opmerkt dat men ook Rabelais moet plaatsen in het kader van zijn tijd, welke nog geen atheïsme kende. Wat de stijl van dit werk betreft, Rabelais is voor alles woordkunstenaar die met onovertroffen virtuositeit zijn buitengewoon rijk vocabularium hanteert — zonder de deugd der beknoptheid te betrachten — en daarbij nog meer het oor dan het oog van de lezer streelt, maar deze woordmuziek is tevens een uitdaging voor iedere vertaler van Rabelais’ epos. Zijn invloed is zeer groot geweest, in Nederland bijv. op Marnix* in zijn Tableau des differens de la Religion.

DR R. WIARDA

Bibl. : Voor de oudere drukken P.-P. Plan, Bibliographie rabelaisienne. Les éd. de 1532-1711 (1904). Van de talr. moderne uitg.: Œuvres complètes p.p. A. Lefranc e.a. boek I—III (1912-1931, 5 vol.); Œuvres complètes p.p.

J. Plattard (1929, 5 vol.); Œuvres complètes p.p. J. Boulenger (Coll, de la Pléiade 1934); Pantagruel p.p. V.-L. Saulnier (1947); Le quart Livre p.p.

R. Maréchal (1946). Nederl. vertalingen: Alle de geestige werken van Mr. François Rabelais.... vertaelt door Claudio Gallitato (= N. J. Wieringa) (Amsterdam 1682); Gargantua en Pantagruel vert, door J.

A. Sandfort (Laren 1931).

Lit.: J. Plattard, F. R. (1932, goede inl.); Idem, La Vie et l’œuvre de R. (Coll. Le Livre de l’Etudiant 1939); G. Lote, La Vie et l’œuvre de F. R. (Aix-en-Provence 1938); L.

Febvre, Le Problème de l’Incroyance au XVIe siècle. La Religion de R. (1942, zeer suggestief); L. Sainéan, La Langue de R. (1922); J. Boulenger, R. à travers les âges (1925) ; P. Jourda, Le Gargantua de R. (1948); Huntington Brown, R. in English Lit. (Cambridge, Mass. 1933); F. Bonger-van der Borch van Verwolde, Marnix et R. (Neoph. 1940). Verder een groot aant. art. in Rev. des études rabelaisiennes (1903-1912), Rev. du seizième siècle (sinds 1915) en Humanisme et Renaissance (sedert 1934).

< >