Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

DISPENSATIE

betekenis & definitie

(1, recht) betekent ontheffing. Het recht van dispensatie is het recht om in een bepaald geval iemand vrij te stellen van de naleving van een wet of van een rechtsregel.

De werking van de rechtsregel wordt dus voor zo’n geval opgeheven; vandaar dat het recht van dispensatie in het algemeen alleen toekomt aan degene, die de rechtsregel heeft vastgesteld, tenzij deze zelf de bevoegdheid tot het verlenen van dispensatie aan een ander heeft toegekend. Het recht van dispensatie kan niet gemist worden, omdat de toepassing van een rechtsregel, ook al is deze in het algemeen billijk en rechtvaardig, in bijzondere gevallen zou kunnen leiden tot onbillijkheid of onrechtvaardigheid. In dit doel vindt het recht van dispensatie tevens zijn begrenzing. Het mag dus nimmer worden gebruikt om aan individuele personen gunsten te verlenen, in strijd met het beginsel van de gelijkheid van allen voor de wet. De bevoegdheid om dispensatie te verlenen van wetsbepalingen komt volgens de NEDERLANDSE Grondwet (art. 71) toe aan de koning, maar alleen met machtigi ng van de wet. De wet, die deze machtiging verleent, moet de bepalingen noemen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt.

Dispensatie van bepalingen van algemene maatregelen van bestuur is toegelaten, voor zover dekoning zich de bevoegdheid daartoe bij de maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden. Gevallen, waarin dispensatie kan verleend worden, komen zowel voor in het burgerlijk recht als in het staats- en administratief recht. Zo verleent de koning in enkele gevallen vrijstelling van het verbod van de wet om een huwelijk aan te gaan beneden de vereiste leeftijd of onder bloedverwanten in de verboden graad, bijv. oom en nicht of schoonbroeder en schoonzuster. Zo kan bijv. de koning een burgemeester vergunning verlenen buiten de gemeente te wonen.Van provinciale en plaatselijke verordeningen wordt dispensatie gegeven door de provinciale en plaatselijke wetgevende macht, of door de in de verordeningen in bepaalde gevallen daarmede belaste macht (Gedeputeerde Staten of Burgemeester en Wethouders). De wetgevingen van de kerkgenootschappen huldigen omtrent het recht van dispensatie gelijke principes, doch laten in de uitoefening van het recht gewoonlijk ruime macht aan de kerkelijke autoriteiten.

Lit.: J. T. Buys, De Grondwet, toelichting en critiek (3 dln, Arnhem 1883-1888), dl I op art. 67 (oud) en dl III op art. 69 (nieuw); R. Kranenburg, Ned. Staatsrecht (6de dr.); G. W. van der Pot, Handb. v. het Ned. Staatsrecht (1946); Nolst Trénité, Het recht van dispensatie ^1894).

Art. 67 van de BELGISCHE Grondwet, dat aan de Koning de macht verleent om verordeningen te maken en besluiten te nemen die voor de uitvoering van de wetten nodig zijn, ontzegt hem evenwel het recht om de wetten zelf op te schorten of van haar uitvoering te ontslaan. In enkele uitzonderlijke gevallen kent echter de wet aan de Koning de bevoegdheid toe om zekere dispensaties, die tot opheffing van bepaalde onbekwaamheden en onverenigbaarheden leiden, te verlenen. Dit is nl. het geval met de vrijstelling van de vereiste leeftijd tot het aangaan van het huwelijk (art. 145 B.W.) en de opheffing van het huwelijksverbod tussen oom en nicht, moei en neef (art. 164 B.W.). Zo kan de koning insgelijks dispensatie verlenen aan de griffiers en hulpgriffiers om handel te drijven, en, bij de hoven of rechtbanken die uit verschillende kamers samengesteld zijn, ontheffing verlenen van de verbodsbepaling waardoor bloed- of aanverwanten tot in de derde graad niet samen aan dit hof of aan die rechtbank kunnen verbonden zijn hetzij als rechter of plaatsvervangend rechter, hetzij als Openbaar Ministerie, hetzij als griffier (artt. 180-183 v.d. wet op de rechterlijke organisatie). Ontheffing van de verplichting om te verblijven in de stad waar de rechtbank zetelt, kan door de Koning worden toegestaan aan de rechters van de koophandelsrechtbanken (art. 211 v.d. wet op de rechterlijke organisatie).

Het recht om te dispenseren behoort bovendien in sommige bij de wet bepaalde gevallen toe aan andere overheden. Zo kan de Procureur des Konings vrijstelling verlenen van huwelijksafkondiging (art. 169 B.W.), kan de tuchtraad van de advocatenorde bij een hof van beroep soms een advocaat van stage ontslaan (art. 12 van het Keizerlijk Decreet van 14 Dec. 1810, gew. bij K.B. 17 Aug. 1921). Dispensatie, beter ontslag, van militaire dienst kan tegenwoordig slechts nog wegens lichamelijke ongeschiktheid en na een proeftijd van vijf jaar worden toegestaan.

MR W. DELVA

(2, R.K. kerkelijk recht) is de opheffing van een kerkelijke wetsbepaling in een bijzonder geval.

De paus kan dispenseren in alle algemene of bijzondere kerkelijke wetten, niet echter in de natuurwet of in de positieve goddelijke wetten, tenzij „potestate vicaria”, in naam van God, in enkele gevallen, waarbij de verplichting voortkomt uit de menselijke wil (gelofte, eed, niet voltooid huwelijk). In alle andere gevallen kan hij het goddelijk recht slechts verklaren en interpreteren.

De bisschoppen kunnen slechts dispenseren in de algemene kerkelijke wetten en de wetten door de paus voor hun diocees gegeven als deze macht aan hen persoonlijk (bijv. de facultates quinquennales) ofdoor het recht zelf, expliciet ofimpliciet (bijv. can. 81) is verleend. In de wetten van een provinciaal of algemeen concilie kunnen zij dispenseren, maar alleen om een wettige reden en in particuliere gevallen. In de wetten van hun eigen diocees kunnen ze te allen tijde dispenseren, ook door een algemene dispensatie voor heel hun diocees.

De pastoors en die met hen gelijk staan, zoals de vicarii oeconomi, kunnen noch in de algemene noch in de particuliere wetten dispenseren, tenzij dit uitdrukkelijk aan hen wordt toegestaan (zo bijv. can. 1044 §1 en 1045 §3: dispensatie van huwelijksbeletselen in dringende gevallen; can. 1245 § i: dispensatie in de vasten- en onthoudingswet en de Zondagsviering). Ook aan biechtvaders en aan een gewone priester is door het recht zelf in dringende gevallen dispensatie-volmacht gegeven (can. 990 §2; cc. 1044 et 1045 § 3; can. 2254 §3).

P. H. L. VAN DER LAAN

Lit.: cc. 80-86 C.I.C.; Gicognani-Staffa, Commentarium ad Librum I C.I.G., vol. II (Romae 1942, m. uitv. lit.cpg.); Cocchi, Commentariuin in C.I.G., vol. I (Taurin. 1931); Coronata, Institutiones Iuris Canonici (Taur.-Romae 1939), vol. I; ChelodiCiprotti, Ius Canonicum de Personis (Vicenza 1942); Sipos, Enchiridion I.C. (Pécs 1936); v. Groessen, Het Kerkelijk Recht (Roermond 1947).