Spaans schilder (Fuente de Cantos, Estramadura, ged. 7 Nov. 1598- Madrid na 28 Aug. 1664), kwam in 1614 te Sevilla in de leer bij Pedro Diaz de Villanueva, waar hij drie jaar bleef en uit welke tijd zijn
Immaculata (Onbevlekte Ontvangenis) dateert (Verz. Lopez Cepero, Sevilla 1616). Het volgende gedateerde stuk is eerst van 1625, nl. het retabel voor de Dom te Sevilla, (thans museum aldaar). Hij kwam in aanraking met de kring van de Spaanse ,,tenebrosi” (Ribera enHerrera* de O.). Hij werd in 1628 tot stadsschilder van Sevilla benoemd, en ontving in datzelfde jaar zijn eerste grote opdracht: 22 taferelen uit het leven van de H. Nolascus voor de kruisgang van het klooster Merced Calzada.
Hierop volgde in 1629 de opdracht om, in samenwerking met Herrera de O., een schilderijencyclus te vervaardigen voor de kerk van het Franciscanercollege S. Bonaventura. Hij schiep 5 grote stukken voor de epistelzijde van het altaar, o.a. de H. Bonaventura en de H. Thomas van Aquino (Berlijn, Kaiser-Friedrich-Museum) en de Dood van den H. Bonaventura (Parijs, Louvre).
Uit het jaar 1630 dateert het Visioen van den H. Alonso Rodriguez (Madrid, Academia San Fernando) en uit 1631 het genreachtige stuk van de kleine Jezus, die zich bij het vlechten van de doornenkroon in de vinger prikt. In 1633 was hij voor de eerste maal in Madrid, waar hem de titel „pintor del Rey” (hofschilder) werd verleend. In 1658 verhuisde hij voorgoed naar de hoofdstad. In het midden van de jaren ’30 schilderde hij grote stukken voor het Kartuizer-klooster Santa Maria de las Cuevas te Sevilla (museum aldaar) o.a. de H. Hugo in het refectorium, en in 1636 de grote figuur van de H.
Laurentius (Leningrad, Ermitage). In 1638-39 ontstonden de vier grote stukken voor het hoogaltaar van het Kartuizerklooster te Jerez (Grenoble, museum), en in dezelfde tijd en voor hetzelfde klooster, de „Virgen del Rosario” (Posen, museum). In 1638 kreeg hij de opdracht voor het klooster van de H. Hieronymus te Guadalupe een serie stukken te schilderen, waarvan er vier gesigneerd zijn en waarvan het fraaiste de apotheose van de H. Hieronymus, de zgn. „Perla de Zurbaran” is. In dezelfde tijd ontstonden enige levensgrote gestalten van vrouwelijke heiligen, waarschijnlijk wel portretten van rijke, modieus geklede Andalusische vrouwen.
Zij zijn verspreid over vele musea, o.a. Santa Casilda (Madrid, Prado). De H. Franciscus is meerdere malen door Zurbaran afgebeeld, een der beste exemplaren bevindt zich in de National Gallery te Londen.
De stijl van Zurbaran is geheel ingesteld op de monumentalisering van de enkele figuur, die hij gaarne plastisch, met behulp van het licht-donker, maar toch altijd met strenge contouren, weergeeft. Zeer typisch voor hem is dat in zijn werken het realisme van de vorm wordt verbonden met het psychisch idealisme. Hij trachtte door de stille monumentaliteit van zijn gestalten hun innerlijke waardigheid te doen uitkomen. Een zelfde eigenschap van Zurbaran’s temperament blijkt uit zijn tamelijk talrijke stillevens (o.a. in de Verz. Contini Bonacorsi te Florence, 1633). In de jaren ca 1650 werd zijn wijze van schilderen ietwat weker en vloeiender, misschien onder de invloed van de kunst van Murillo* (verg. o.a. de Onbevlekte Ontvangenis in het museum te Boedapest). Zurbaran’s zelfportret, in aanbidding voor het crucifix, bevond zich in de voormalige collectie van prins Alfonso van Bourbon, te Madrid.
DR M. ELISABETH HOUTZAGER
Lit.: P. Lafond, Ribera et Z. (Paris 1909); A. L. Mayor, Die Sevillaner Malerschule (Leipzig 1911); J. Gascales Munoz, F. de Z. (Madrid 1911, 2de dr. 1931, Eng. vert. New York 1918); H.
Kehrer, F. de Z. (München 1918); J. Pla Cargel, Ribera y Z. (Gerona - Madrid 1939); B. de Pantorba, F. de Z. (Barcelona 1946); E. Laguente Ferrari, Breve historia de la pintura espanola, pag. 160-175 (Madrid 1946); J. A. Gaya Nuno, Z. (Barcelona 1948); F. Pompey, F. de Z. (Barcelona 1948); M.
S. Soria, The Paintings of Z., compl. Ed. (London 1953, Phaidon Press, met bibl.); A. M. Calzada y L. Santa Maria, Estampas de Zurbaran (Barcelona 1929).