Engels humanistisch geleerde en jurist (Londen 22 Jan. 1561 - Highgate 9 Apr. 1626) was de tweede zoon van Nicholas Bacon, grootzegelbewaarder onder koningin Elisabeth van Engeland. Op zijn 13de jaar werd hij leerling van Trinity College te Cambridge, waar de Aristotelische wijsbegeerte en de middeleeuwse scholastiek nog druk beoefend werden.
In Italië, Frankrijk en Duitsland waren de mannen der Renaissance toen reeds lang bezig de scholastiek en wat daarmede samenhing te verdringen door de nieuwe humanistische studiën. Bacon werd spoedig een bezield aanhanger van die geestesrichting. Een driejarig verblijf te Parijs, waarheen zijn vader hem in het gevolg van een gezantschap in 1576 zond, was daarop van zeer grote invloed. De dood van zijn vader in Febr. 1579 noodzaakte hem zich een positie te verschaffen. Hij bestudeerde het Engelse recht en muntte zó uit, dat hij reeds in 1588 tot raad der koningin werd benoemd. Van 15Ö41614 was hij lid van het parlement.
Zijn optreden tegen den ongelukkigen graaf Essex, wiens terechtstelling hij poogde te vergoelijken, wekte verontwaardiging. Onder Jacobus I werd Bacon tot hoge ambten geroepen: hij werd benoemd tot grootzegelbewaarder in 1617 en tot lord-grootkanselier van Engeland in i6ig, met de titels baron van Verulam en viscount van St Albans in 1620. Hij was de zestigjarige leeftijd reeds gepasseerd, toen hij werd aangeklaagd zich als rechter te hebben laten omkopen. Hij werd door het parlement veroordeeld en trok zich uit het openbare leven terug. Van toen af hield hij zich alleen met de studie bezig.Bacon’s voornaamste betekenis ligt op het gebied van de wijsbegeerte, ook al verzekeren zijn Essays hem een belangrijke plaats in de geschiedenis van de Engelse letterkunde en is zijn invloed op de Engelse rechtsontwikkeling, vooral op de Equityrechtspraak groot geweest. Hij is wel voor den schrijver van Shakespeare’s werken gehouden, omtrent welker waren auteur weinig bekend zou zijn en die volgens velen niet de schrijver zou kunnen zijn geweest van stukken, getuigende van zó geweldige mensenkennis en begrip van verhoudingen aan de hoven en in de hoogste kringen van de samenleving. Vóór de theorie — waarover vele werken zijn volgeschreven •— zou dan getuigen dat edellieden uit Bacon’s tijd er vaak tegen opzagen zich als schrijvers bekend te maken of zelfs een spoor van hun auteurschap te verraden.
Wat de filosofie echter betreft, behoort Bacon buiten twijfel tot de grondleggers der nieuwere wijsbegeerte. Tegenover het belang, door de scholastiek aan het syllogisme gehecht, stelt hij vnl. in zijn Novum Organum een nieuw wetenschappelijk ideaal. De wetenschap houde zich aan de natuur; grondslag voor het kennen zijn de ervaring en de inductie*. Zijn devies is: kennis is macht (scientia estpotentia); de natuur wordt beheerst door haar te gehoorzamen (natura parendo vincitur). Bacon werd zodoende de vader van het empirisme* en van de inductieve richting in de Logica*. Het juiste kennen wordt volgens hem verhinderd door verschillende soorten vooroordelen (idola). j. j. POORTMAN
Bibl.: Essays (1597); Advancement of Leaming (1605); De dignitate et augmentis scientiarum (1605); Novum Organum (1620Ï; History of Henry the Seventh (1622); Apophthegms New and Old (1624); Works (Amsterdam 1663); J. Spedding, R. L. Ellis and D. D. Heath, Bacon’s Works (1857-1874) in 14 dln.
Lit.: J. Nichol, F. Bacon, his life and philosophy, 2 vol. (London i888-’8g); Macaulay, F. Bacon in: Critical and Historical Essays; Kuno Fischer, Francis Bacon und seine Schule (1875, 4de dr. 1923); J. de Boer, Bacon van Verulam (1910); H. W. Frost, Bacon und die Naturphilosophie (1927); G.
D. Broad, The philosophy of Fr. Bacon (1926); E. Durning-Lawrence, Bacon is Shakespeare (1910); H. Bock, Staat und Gesellschaft bei F. B.
Ein Beitrag zur politischen Ideologie der Tudorzeit( 1937); A. Levi, II Pensiero di F. B. (1925); Karl R. Wallace, Francis Bacon on Communication and Rhetoric (1943).