Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

Francesco GAETA

betekenis & definitie

Italiaans dichter (Napels 27 Juli 1879 - 17 Febr. 1927), autodidact, wordt om het decadent intimisme van zijn verzen tot de „crepusculairen” (z Italië, letterkunde en Gozzano, Guido) gerekend, maar zijn oeuvre is vol klassiek heimwee en opmerkelijk trouw aan traditionele formules. Ook daarom vond Gaeta een warm bewonderaar in Benedetto Croce.

Gaeta’s dichtwerk toont een ongedurig, verscheurd gemoed, een haast ziekelijke aandacht voor de kleinste details van het alledaagse, „prozaïsche” leven, waarbij nog is op te merken een hang naar verheffing van toon, van wijde rhythmering als bij Carducci. Gaeta’s beste werken zijn zijn eerste bundel II libro della giovinezza, zijn literatuurgeschiedenis L’Italie littéraire d’aujourd’hui en zijn studie over Salvatore Di Giacomo.MR H. VAN DEN BERGH

Bibl.: (verzen) II libro della giovinezza (Nap. 1895); Reviviscenze (ib. 1900); Canti di libertè (ib. 1902); Sonetti voluttuosi ecc. (Roma-Torino 1906); XII poesie: calendario-catalogo (Bari 1916); Poesie d’amore (Bari 1920). Voorts: L’ecloga di Flora (novelle, Spezia 1900); L’Italie litt. d’auj'ourd’hui (Paris 1904); Salv. Di Giacomo, studio critico (Firenze 1911); Novelle gioconde (Milano 1921).

Lit.: B. Croce, F. C., in Lett. d. nuova Italia IV (1929) en in voorreden bij uitg. van F. G.’s Poesie en Prose (Bari 1928); P.

Pancrazi, F. G. poeta d’amore, in Scritt. ital. del Novecento (Bari 1939); Mortiz, La poesia di F. G., in Nuova Antol. 16 Juni 1922; N. Sapegno, Compendio di storia d. lett. ital. (nieuwe dr.

Firenze 1948), blz. 437-38.

< >