Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 18-10-2023

NEDERHEMERT

betekenis & definitie

Gelderse gemeente van 777 ha, met (1951 1110 inw., van wie (1947) 98,5 pct Prot., 1 pct R.K. en 0,5 pct andersdenkenden, ligt in het Z. van de Bommeler Waard, op de rivierklei met hoofdzakelijk weiland en veeteelt en verder steenbakkerij. Een gedeelte (met 80 inw.) ligt aan de Brabantse zijde van de — thans afgedamde — Maas.

Het dorp zelf telt (1951) 785 inw.De kerk van Hemert werd vóór 1028 geschonken aan de St Paulusabdij bij Amersfoort, later te Utrecht. De geregelde geschiedenis van huis en heerlijkheid Nederhemert vangt aan met Johan van Hemert, die in 1310 aan graaf Reinald van Gelre, de latere hertog Reinald I, zijn burcht te Hemert met de voorburcht, hofstad enz. binnen de uiterste gracht opdroeg en wederom in leen ontving ten Zutphensen rechte, waarbij de burcht tot een open huis van de graaf verklaard werd. Een erfdochter uit heer Johans geslacht, Heylwig van Hemert, overleden in 1546, bracht door haar huwelijk huis en heerlijkheid aan Lubbert Torck van Sinderen.

De achter-achterkleindochter uit dit echtpaar, Maria, huwde in 1650 Willem Thomas Quaedt tot Wickrade, waarna de bezittingen, na enige malen door verkoop in andere handen over te zijn gegaan, aan Otto Frederik van VittinghofF genaamd Schel (1697) kwamen. Door erflating ging Nederhemert achtereenvolgens over aan leden der volgende geslachten: Van Lynden, Van Reede, Bentinck, Van Nagell, Van Kretschmar van Veen en Van Wassenaer. Het kasteel was een Gelders leengoed ten Zutphensen rechte; de heerlijkheid was een leengoed van Altena en werd als zodanig van de grafelijkheid van Holland gehouden. Het fraaie kasteel brandde in 1945 ten gevolge van oorlogshandelingen af.

Lit.: P. N. van Doorninck, Inventaris v. h. oud archief der heerlijkh. en gem. Neder-Hemert (1892); J. C. W. Quack, Het huis Nederhemert, in: Geld.

Volksalmanak, 1873, blz. 126; P. W. J. van den Berg, Het kasteel Nederhemert, in: Buiten, 1920, blz. 472; De monumenten v. Gesch. en Kunst in de Prov. Gelderland. I.

Het Kwartier van Nijmegen, onderd. De Bommeler en de Tielerwaard, 1ste afl. De Bommelerwaard, 1932, blz. 112.

< >