is de naam van zeerovers, (Fransen, Engelsen, Hollanders), die in de 2de helft van de 17de en de eerste helft van de 18de eeuw de Westindische wateren onveilig maakten en hun naam ontleenden of aan de lichte vaartuigen, fly-boats (Nederlands : vliegboten), waarvan zij zich bedienden, of aan het Engelse freebooters (vrijbuiters), in het Frans verbasterd tot flibustiers. Zelf noemden zij zich kustbroeders (Frères de la côte), terwijl zij ook dikwijls met de naam boekaniers* worden aangeduid, hoewel hieronder oorspronkelijk de op San Domingo gevestigde Franse jagers werden verstaan, die zich later bij de flibustiers voegden.
Een groot contingent der flibustiers bestond uit de „engagés”, blanke plantersbedienden, die hun meesters waren ontvlucht. In 1625 maakten zij zich van het eiland St Christopher (St Christoffel) meester en loerden op Spaanse koopvaarders. In 1630 verlieten zij dit eiland en vestigden zich in het N.W. gedeelte van San Domingo en op het nabijgelegen eiland Tortuga of Schildpadeiland. De flibustiers voerden een zwarte vlag, waarop een doodshoofd en een uurglas waren afgebeeld. Hun bekendste aanvoerders waren John Morgan, François l’Olonais, Jan Rock (de Braziliaan) uit Groningen, Eduard Mansveld van Amsterdam en Jan Erasmusz. Reyning. Ze maakten de gehele Caraïbische Zee onveilig, plunderden de kusten, en strekten in de tijd van hun grootste macht (1671-’85) hun operaties uit tot de kusten van de Stille Oceaan, van Californie tot Chili. Zij waren voorzien van commissiebrieven der Engelse, Franse en Hollandse regeringen en daarom betekent hun optreden een welbewuste poging dezer regeringen om de Spaanse macht in Amerika te breken. De Frans-Nederlandse schrijver A. O. Exquemelin* heeft in 1677 voor het eerst hun geschiedenis geboekstaafd. Later komt hun naam voor ter aanduiding van de Noordamerikaanse avonturiers, die na de oorlog der V.S. met Mexico herhaaldelijk expedities organiseerden ter ondersteuning der revolutie in Centraal-Amerika en West-Indië.Lit.: P. de Vaissière, Saint-Domingue (Paris 1909); Ph. Gosse, The pirate’s who’s who (London 1924) ; Idem, My pirate library (London 1926); L. Vignols, Les Antilles françaises sous l’ancien régime. 1. L’institution des „engagés”. 2. Flibuste et boucane, in: Revue d’histoire écon. XVI (1928); M. Besson, Les Frères de la Côte, Flibustiers et Corsaires (Paris 1928, fraai geïll. doch waardeloos) ; Ph. Gosse, A history of piracy (London 1932) ; D. van der S terre, Zeer aenmerkelij'ke reysen, gedaen door Jan Erasmus Reyning, bew. door L. G. Vrijman (Amsterdam 1937); W. R. Menkman, De Nederlanders in het Caraïbischezeegebied (1942) ; Over de flibustiers als literair motief (vgl. art.Exquemelin) ; F. W. Chandler, The literature of roguery (Boston 1907) ; G.Chinard, L’Amérique et le rêve exotique dans la litt. franç. (Paris 1913); P. Hazard, La crise de la conscience européenne (Paris 1935); 178 e.v. z ook bij boekaniers.