is de naam van een tropische plantenfamilie, verwant met de Bixaceeën*, met ca 800 soorten, meest houtgewassen met verspreide, enkelvoudige, gaafrandige of gezaagde bladeren, vaak met kleine steunblaadjes, en met regelmatige, meest 2-slachtige, dikwijls kleine bloemen met 2-15 kelkbladen, 0-10 kroonbladen, een bloembodem, die vaak aanhangselen maakt buiten of binnen de meest talrijke meeldraden, en een 1-hokkig vruchtbeginsel met wandstandige zaadlijsten uit 2-10 vruchtbladen, wordend tot een bes of doosvrucht met vaak van een arillus voorziene zaden. Er behoren een paar belangrijke geslachten toe.
Genoemd zij in de eerste plaats het geslacht Pangium Reinw., gekenmerkt door 2-huizigheid en bloembladen met schubjes aan de voet. De bekendste der beide soorten is P. edule Rwt., een grote boom der Soenda-eilanden met 1/4 m lange, grauw-zwarte bessen met talrijke grote, hoekige zaden. Alle delen van deze boom smaken door het hoge blauwzuurgehalte zeer bitter. De schors dient als visvergift. De olierijke, giftige zaden worden na lang liggen in water gegeten of voor oliewinning gebruikt. Verwant is het 30 soorten tellende, indomaleise geslacht Hydnocarpus Gaertn. H. (syn. Taraktogenos) Kurzii Warb, en andere soorten leveren de met succes tegen lepra gebruikte chaulmoogra-olie en van verschillende soorten dienen de vruchten als visvergift. Door het ontbreken der bloemkroon onderscheidt zich het in de tropen der Oude Wereld 15 soorten tellende geslacht Flacourtia Juss. De steenvruchten van de meeste soorten worden gegeten, zo die van de op Java veel gekweekte F. inermis Roxb., de zgn. lobi-lobi, en die van F. rukam Zoll, et Mor., de Roekem. Verwant is het geslacht Azara Ruiz et Pav., met 22 soorten in Chili, waarvan er een paar bekende oranjerie-planten zijn, en zo ook het geslacht Idesia Maxim., genoemd naar Eberhard Ijsbrand Ides, een Nederlandse China-reiziger, met 1 soort, I. polycarpa Maxim., uit Zuid-Japan, Centraalen West-China, een tot 15 m hoge loofafwerpende boom met grote, hangende pluimen van oranje-achtige bessen, die in Nederland winterhard is. Uit een biologisch oogpunt zijn interessant de Barteria-soorten van tropisch Afrika, mierenplanten met holle, hier en daar geperforeerde stengels, uit een morphologisch oogpunt de Phyllobotryumen Phylloclinium-soorten van West-Afrika, bij welke de bloemen op de bovenzijde der bladeren zitten. PROF. DR TH. J. STOMPS